Scouting Christiaan de Wet (Geleen)

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Ga naar:navigatie, zoeken
Scouting Christiaan de Wet (Geleen)
Logo Scouting Nederland.svg
Scouting Nederland
Scouting Regio Zuid-Oost Limburg
Geleen ­Limburg ­Nederland
Icon girl guide.svgIcon boy scout.svg Meisjes en Jongens
Opgericht
1 januari 1931
Oprichter(s)
CJMV  
Website
Bezig met het laden van de kaart...
50° 59' 21.57" N, 5° 48' 39.41" E
50.989326, 5.810946

RD:184 753-333 382
31U 697271m E 5652399m N

Scouting Christiaan de Wet (Geleen) is een scoutinggroep in Geleen.

Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Oprichting[bewerken | brontekst bewerken]

De oostelijke mijnstreek[1] lag in haar mijnbouw-industrie-ontwikkeling circa 10 jaar voor op de westelijke mijnstreek. In Heerlen en in Hoensbroek werden omstreeks 1917 protestantse padvindersgroepen opgericht. Naast elkaar bestonden protestants-christelijke groepen, die aangesloten waren bij de landelijke Christelijke Jonge Mannen Vereniging (CJMV-padvinderij) en algemene groepen die aangesloten waren bij de niet-kerkelijk gebonden de Nederlandse Padvinders (NPV). Toch werd in de mijnstreek in onderling overleg besloten dat ze elkaar op gemeentelijk niveau niet voor de voeten zouden lopen. In Heerlen moesten daarom de CJMV-padvinders, door de Rooms-katholieken de Geuzentroep genoemd vanwege hun oranje dassen, wijken voor de Heerlense NPV-groep. De Hoensbroekse leden van de Heerlense CJMV-groep richtten toen samen met in Hoensbroek wonende, op de NPV georiënteerde jongeren, in Hoensbroek een nieuwe groep op. Het werd een NPV-padvindersgroep. Met het in bedrijf nemen van de grote nieuwe steenkolenmijnen in Brunssum en Treebeek werd de toeloop van protestantse jongeren zo groot dat er in Hoensbroek ook een Leger des Heils-padvindersgroep werd opgericht.

In de westelijke mijnstreek werd in 1927 in Sittard onder de vlag van de CJMV de eerste padvindersgroep opgericht. Onder leiding van Hopman Miller werd snel het vereiste minimum aantal van 16 padvinders bereikt om officieel als groep erkend te worden. De verkenners kwamen wekelijks bij elkaar bij de Nederlands-hervormde consistorie en de Gustav Hoeferschool. Het herkenningsteken van de Sittardse padvinders was de Schots geruite groepsdas. De Sittardse predikant, dominee Hoogendijk, was een enthousiast padvinder. In 1929 werd hopman Katgert leider van de Sittardse padvinders. In het begin van de jaren 30 werd de landelijke overkoepelende organisatie De Nederlandsche Christelijke Vereeniging van Padvinders (NCVP) opgericht. Natuurlijk was er een uitgebreide discussie over de twee alternatieven: lid worden van de “algemene” NPV, of lid worden van de NCVP. Besloten werd dat de Sittardse CJMV padvinders vanaf 1 januari 1931 verder zouden gaan onder de NCVP-vlag. De datum 1 januari 1931 geldt in de geschiedenis van de Sittards-Geleense padvinders als oprichtingsdatum. In 1933 kreeg de Sittardse groep er een welpenhorde bij en toen een aantal oudere verkenners ook nog een stam oprichtten, was de padvindersgroep helemaal compleet.

In Sittard-Overhoven was op instigatie van de lokale dorpspastoor in het begin van de jaren 30 de Rooms-katholieke St. Servatiusgroep (Sittard) opgericht. In 1932 werd het jongenspatronaat van de Sint Petrusparochie in de binnenstad van Sittard omgevormd tot de Rooms-katholieke Deken Thijssengroep. De katholieke padvindersgroepen hadden een eigen aalmoezenier als moderator en vielen onder het bisschoppelijk “interdiocesane bestuur van de katholieke verkenners” met eigen diocesane commissarissen. In Geleen werden door de katholieke parochies voor het jeugdwerk afdelingen van de Jonge Wacht opgericht en kwam het voor de oorlog niet tot de oprichting van padvindersgroepen.

Eigen groepshuis[bewerken | brontekst bewerken]

De financiële basis van de protestantse padvindersgroep in Sittard bleef zorgelijk. Door het werven van leden-begunstigers trachtte men de kaspositie te verbeteren, maar regelmatig moesten bestuursleden bijspringen. Door de Gemeente Sittard werd ondanks persoonlijke bezoeken van de leiding aan de burgemeester, afwijzend beschikt op verzoeken om subsidies. Een ander zorgpunt was het vinden van een goede lokaliteit. Weliswaar was de protestantse Gustaf Hoeferschool altijd bereid een lokaliteit en de speelplaats op een zaterdagmiddag, na schooltijd, ter beschikking te stellen, maar zo’n schoolklas was geen welpennest, patrouillehoek of voortrekkershol. Jaarlijks werd een padvindersavond gehouden, waar welpen, verkenners en voortrekkers demonstraties gaven van hun kunnen. Zo’n avond werd meestal afgesloten met een positief saldo. Een programma voor zo’n avond bestond dan bijvoorbeeld uit: “enkele eenvoudige toneelstukjes, zoals cowboydrama, een lastige klant enzovoort, verder uit tableaus, welpendansen, een welpentoneelstukje, vuur maken en een (imitatie) kampvuur met liederen”. Het eerst eigen troephuis voor de verkenners en voortrekkers was in 1935 een boerenschuur aan de Geleenbeek op 40 meter ten noorden van de Brandstraat. De welpen kwamen bij elkaar in de Gustav Hoeferschool.

In 1936 verhuisden de welpen van een lokaal in de Gustaf Hoeferschool in Sittard naar een lokaal in de protestantse school aan de Mauritslaan in Geleen. In 1937 deden 20 verkenners mee aan de wereldjamboree in Vogelenzang, terwijl 12 welpen er drie dagen op bezoek gingen. In 1937 werd, mede door bemiddeling van de bedrijfsingenieur van de Maurits, ir. Bakker, een meermaals herhaald verzoek aan de Staatsmijnen ingewilligd: de padvindersgroep kreeg (het hout van) een niet meer gebruikte noodwoning uit Brunssum. Voor het plaatsen van de noodwoning in Geleen werd een oud appelboomweitje van de Staatsmijnen aan de Putsteeg aangewezen. Het afbreken van de noodwoning, het transport naar Geleen en het egaliseren van het terrein werd uitgevoerd door mannen uit het protestantse werklozenkamp in Rumpen. Het naar bouwtekeningen van de heer Roosjen gewijzigd herbouwen van de “noodwoning” werd door verkenners en voortrekkers met hulp van vaders uitgevoerd. Voor de aankoop van materialen voor de inrichting van het troephuis werden renteloze obligaties uitgegeven voor een totaalbedrag van ƒ 600,-. Verdere kosten werden mede gedekt door een groots zomerbuitenfeest met pannenkoeken en appelflappen in het appelboomweitje aan de Putsteeg (batig saldo ƒ 35,-). Tenslotte leende de heer Minkhorst in 1938 ƒ 597,63 aan de padvindersgroep, waarvan in 1941, bij de verplichte liquidatie van de groep door de Duitse bezetter, na afbetaling van ƒ 155,-, nog ƒ 442,63 als schuld over was.

Naamswijziging[bewerken | brontekst bewerken]

In 1937 werd de naam van de padvindersgroep veranderd van Eerste Sittardse Groep in Christiaan de Wetgroep. Voor het beheer van de vaste goederen van de groep werd in 1938 de Stichting Het Troephuis in het leven geroepen. Deze stichting werd later omgedoopt in Stichting Christiaan de Wet. De groep ging als “NCVP Christiaan de Wetgroep Geleen” van start met een oranje-blauwe halsdoek. De naam van de Zuid-Afrikaanse boerengeneraal Christiaan de Wet werd gekozen als tegenwicht tegen de Engelse Lord Baden-Powell die na zijn vechten tegen de Boeren van Christiaan de Wet in Zuid Afrika de padvinderijbeweging had opgericht met als slogan ‘door kameraadschap tot broederschap en vrede'.

Voor de leiding van de padvindersgroep werd geput uit de jonge protestantse technici, die bij de Staatsmijnen en bij andere technische bedrijven kwamen werken en uit het corps onderwijzers en onderwijzeressen van de protestantse lagere scholen. In de vooroorlogse periode was de Geleense dr. ir. Pieters van de Staatsmijnen de districtscommissaris van de Nederlandse Padvinders.

Na de Duitse inval in mei 1940 werd eerst het openbaar optreden en het maken van propaganda verboden en in 1941 werd de padvindersbeweging door de Duitsers verboden en geliquideerd. In Geleen werkte de padvindersstam, met onder andere Hans Timmermans, Gerrit Hovestreydt, Wim Reijnders en Kees de Keijzer ondergronds door. Zij gaven een illegaal krantje uit, de “Yell”, waarmee de nieuwsberichten van Radio Oranje, voorzien van lokaal commentaar, gedrukt verspreid werden.

Na de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Direct na de bevrijding in september 1944 kwam ook de troep weer bij elkaar. In de euforie van een mogelijk in de toekomst ontzuilde samenleving beschouwde de Christiaan de Wetgroep zich als een niet-kerkelijk gebonden NPV-groep. De leiding van de troep was in handen van hopman Freek Briene en vaandrig Wim Reijnders. Het was voor de groep een drukke tijd. Met in continudienst door padvinders bezette vaste posten in Hotel Terminus (hoofdkwartier Ordedienst), in het gemeentehuis (politiebureau) en in de Graalschool (waar NSB-ers gedetineerd waren) werden koeriers- en hulpdiensten verricht. Het sjouwen met volle gamellen (grote pannen) soep voor de gedetineerden was voor de verkenners een zwaar, meermanskarwei. De NSB-gedetineerden lagen in de Graalschool op strozakken, maar er was in het koude najaar 1944 een tekort aan dekens. De Ordedienst organiseerde een expeditie naar het in het frontgebied vlak achter Sittard gelegen Duitse Waldfeucht. De Duitse inwoners van Waldfeucht waren hals over kop gevlucht en in de kapotte huizen zouden nog wel dekens te vinden zijn. De Ordedienst deed een beroep op de padvinders om mee te gaan helpen de dekens uit de huizen te halen. De padvinders maakten er een principekwestie van. Meedoen aan het roven van vijandelijke privébezittingen of vinden dat dat te ver ging en dat dan weigeren. De leiding kwam er niet uit en het werd aan de individuele padvinders overgelaten om al dan niet mee te gaan met de door de Ordedienst georganiseerde vrachtwagens. De helft van de padvinders, de rekkelijke helft, ging mee en kwam terug, beladen met dekens voor de NSB-ers en met veel erg sterke verhalen die de meer principieel besnaarde padvinders in twijfel brachten over de juistheid van hun besluit om niet mee te gaan. Voor zover de voortrekkers niet als vrijwilliger opgegaan waren in Binnenlandse Strijdkrachten of Stoottroepen werd, samen met de wat oudere verkenners, aan de noordkant van de toenmalige Markt in Geleen in een houten noodwinkel een Rode Kruisbureautje gerund. Via dit bureautje was het voor inwoners van Geleen en omgeving mogelijk een in telegramstijl gevoerde briefwisseling te voeren met familie in de nog niet bevrijde gebieden van Nederland. Daar de berichten maar een beperkt aantal regels lang mochten zijn en geen enkele militaire informatie mochten bevatten, werd in de inhoud vaak verwezen naar bijbelteksten. Duizenden handgeschreven berichten, waarvan een hoog percentage van protestanten met familie in het nog niet bevrijde noorden van Nederland, werden in de houten noodwinkel aan de Markt overgetypt en verstuurd. En de daar werkende padvinders waren dolgelukkig dat er langs deze weg (via Zwitserland) ook berichten uit het nog bezette deel van Nederland terug kwamen. Briefwisseling met het volkomen gedesorganiseerde frontgebied langs de Maas in het noorden van Limburg en Noord-Brabant was niet mogelijk.

Het noodwinkeltje aan de Markt werd een lokaal hoofdkwartier voor de groep totdat het padvindersgebouw in het weitje aan de Putsteeg”, dat door bominslag op korte afstand zwaar beschadigd was, weer een beetje hersteld zou zijn. De wekelijkse bijeenkomsten van de verkenners werden achter het noodwinkeltje gehouden. De voortrekkers betrokken een verlaten publieke schuilkelder op het jubileumplein.

De toeloop van jongens, die zich wilden aansluiten bij de Christiaan de Wetgroep, was zo groot dat in januari 1945 besloten werd om tot april een ledenstop in te voeren. Met 4 zeer actieve patrouilles van 7 man was de maximale capaciteit vooralsnog wel bereikt. Het lukte echter niet om de in het begin van 1945 weer de kop opstekende verzuiling van de samenleving te ontlopen. Het lukte gelukkig wel om de protestantse gelederen gesloten te houden. In 1944 had de groep zich opgesteld als een bij de NPV aangesloten padvindersgroep. Aan de protestantse rechterzijde was men niet gelukkig met deze aansluiting bij een algemene, niet-confessionele, overkoepelende organisatie. Aan Rooms-katholieke zijde wilde men niet dat jonge parochianen zich mengden met andersdenkenden. Het katholieke geluid van het “vermijden van vakantiegevaren” was voldoende sterk om het Spel van Verkennen tot na de bevrijding minder geschikt te achten voor gewone katholieke jongeren. In de westelijke mijnstreek had alleen Sittard twee katholieke verkennersgroepen. Geleen volgde de diocesane richtlijnen en had als katholieke jeugdverenigingen de Jonge Wacht (tot 18 jaar) en Jong Limburg (vanaf 18 jaar).

Alhoewel zich na de bevrijding in 1944 een aantal progressieve Rooms-katholieken hadden aangesloten bij de Christiaan de Wetgroep stokte de gehoopte doorbraak. Het bleek dat de door de groep beoogde doorbraak zowel naar Rooms-katholieke als naar Gereformeerde zijde niet lukte. Er traden bijna geen Rooms-katholieke jongens meer toe tot de groep. De padvinders van gereformeerde huize richtten onder leiding van vaandrig Knol een eigen padvindersgroep op, die zich wilde aansluiten bij de NCVP. Ook deze gereformeerde padvindersgroep ontwikkelde zich voorspoedig en had eind mei 1945 16 padvinders, In interkerkelijk protestants lokaal overleg werd besloten in ieder geval de protestantse gelederen gesloten te houden. De Christiaan de Wetgroep zou opteren voor het lidmaatschap van de NCVP en de gereformeerde NCVP groep in oprichting zou zich liquideren en haar padvinders adviseren (weer) lid te worden van de Christiaan de Wetgroep. Hetgeen ook gebeurde. De Christiaan de Wetgroep groeide uit tot een stabiele vereniging in de Geleense protestantse samenleving.

In september 1945 werd in de westelijke mijnstreek, naast de Christiaan de Wetgroep, in Sittard een protestantse padvindersgroep opgericht onder leiding van hopman W. de Zeeuw. Dit werd de Jac. P. Thijssegroep met als groepsdaskleuren rood-geel. De Sittardse padvinders kwamen wekelijks bij elkaar bij de Gustav Hoeferschool. Op het einde van 1945 ontstond er in het kader van de landelijke doorbraakgedachte waarin de NCVP op zou gaan in de NPV. De vroegere NCVP-groepen werden aangeduid als X-groepen. De padvinders van de X-groepen waren te herkennen aan het chi-teken op de rechterborstzak van hun uniformbloes.

In de turbulente tijd na de bevrijding van heel Nederland was het een komen en gaan van stamleden, verkenners en welpen. Door de trek naar het niet-katholieke noorden wisselde ook her leidersteam vaak. Op instigatie van hun ouders ontliepen veel protestantse jongeren na de middelbare school door vertrek naar het noorden de mogelijke frustraties van gemengde verkering met een Rooms-katholieke partner. De protestantse jeugdverenigingen moesten het daarom hebben van enthousiaste jonge protestanten die in Limburg werk vonden en daar, voor hen “in den vreemde”, een nieuw bestaan opbouwden.

Verminderde belangstelling?[bewerken | brontekst bewerken]

Vanaf 1948 liep de belangstelling voor de padvinderij terug. In 1949 werd de Sittardse Jac. P. Thijssegroep opgeheven. Protestantse padvinders van Sittard gingen over naar de Christiaan de Wetgroep in Geleen. Om de kwaliteit van de lokale leiding en daarmee de aantrekkingskracht van de padvinderij op jongeren te verhogen ging het Nationaal Hoofdkwartier van de NPV leiderscursussen organiseren. Hierdoor kwam een nieuwe kern van in jeugdleiding geschoolde padvindersleiders en -leidsters beschikbaar. Dit wierp ook in de westelijke mijnstreek vruchten af. In 1954 werd in Sittard weer een padvindersgroep opgericht onder leiding van hopman J. Boon. Deze groep kreeg de naam Theodor Hordengroep, vernoemd naar de eerste, in het jaar 1609 door de protestantse kerkgemeenschap in Sittard officieel beroepen, predikant. De groepsdas van de Theodor Hordengroep werd de tartan Balmoral. De Sittardse welpenhorde gebruikte als “nest” het verenigingslokaal van de Nederlands-hervormde kerk terwijl de verkennerstroep bijeenkwam in de kelder van de Gustav Hoeferschool.

Jaren 60[bewerken | brontekst bewerken]

In 1966 werden de activiteiten van de Christiaan de Wetgroep tijdelijk onderbroken vanwege gebrek aan leiding. De Stichting Christiaan de Wet bleef bestaan en deed op het eind van 1966 een poging om de groep nieuw leven in te blazen. Met een nieuwe groepsleiding werd toenadering gezocht tot de katholieke Christus Koninggroep (nu Scoutinggroep Verkenners Kluis Geleen). Er ontstond een tijdelijke goede samenwerking[2]. De tijd was echter nog niet rijp (genoeg) voor een blijvende samenwerking. De Christus Koninggroep was nog geheel afhankelijk van de katholieke Christus Koningparochie, terwijl de Christiaan de Wetgroep geen kerkelijke binding had en volledig zelfstandig was.

Na 2000[bewerken | brontekst bewerken]

Het lukte de Christiaan de Wetgroep met het oude houten gebouwtje aan de Putsteeg, in zelfstandigheid en onafhankelijkheid het jaar 2000 te halen. Het “troephuis”, dat nu, na meer dan 60, ook voor het gebouwtje, enerverende jaren, het volgende millennium is ingegaa, was met zijn historische gezelligheid echter wel heel erg bouwvallig. Samen met Scouting Don Bosco en Jong Nederland Lindenheuvel is gezocht naar een nieuwe locatie voor een gemeenschappelijk jeugdgebouw, die gevonden werd aan de Rozenlaan-Bosweg. In mei 2002 werd het gezamenlijke nieuwe onderkomen geopend: Jeugdcentrum Rozenbos was een feit. In het voorjaar van 2003, heeft de groep het (verlaat) 75-jarig bestaansfeest gevierd. Met een reünie waar heel veel (oud-) leden hun ervaringen kwamen delen was dit feest zeer geslaagd.

Speltakken[bewerken | brontekst bewerken]

De groep heeft de volgende speltakken:

Activiteiten[bewerken | brontekst bewerken]

De groep doet mee aan ... en organiseert ...

Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.