Sint Dracus en de Joor

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Ga naar:navigatie, zoeken

St. Dracus en de Joor is een variatie op het oeroude verhaal over Sint Joris en de Draak, en is geschreven door John O'Mill. Het gedichtje is een spoonerisme, ofwel beginletters van woorden zijn omgedraaid. Een spoonerisme is bijvoorbeeld: "zeetakje" in plaats van "theezakje" of "met verkrachte eenden" in plaats van "met vereende krachten"


Sint Dracus en de Joor

A new Spoonerian Verse Tale
on an earlier written theme.

Sint Dracus op zijn redel os
reed moef te droe door 't bomber sos;
van vorg verzuld door 't loeve drot
eens nuizeklaars - een man van God,
die zak en zwiek en uitgeput
ter neer lag in zijn hamele schut.
Daar grijpt hij plots zijn slagbaard zweet,
geschrokken door een krauwe reet.
Stok staan raard en puiter stil,
verschamd lier door zo'n gauwe ril.
Is daar een mes in nervenstood?
Reeds in de dauwen van de kloot?

Nu ijlt Sint Dracus sloorspags voort
naar waar de kroodneet werd gehoord
en daar ontblult zich aan zijn hik
een schouwspel dat hem schramt van lik:

Een mubbenschonster, groest en woot,
de auwen kluit, de blanden toot,
wijl aan de roet der votsen ligt
(de banden voor 't hang gezicht)
een vronkjouw - uiterschate moon,
het toofd gehooid door kraarlen poon.
Sint Dracus, hoewel mang te boe,
mormt stoedig op het ondier toe
en weet het, zonder staf te ijgen,
kakvundig aan zijn rans te lijgen.

Nog vuugt het spuur, pompt nog een kroot,
dan krijgt het de gestade noot.
De jonkvrouw slaakt een krille scheet,
valt zwijm, bomt kij, en grijpt hem beet.
Hij zet haar neer, roor op zijn vos,
en voert haar uit het brakendos
weer naar haar slader op het vot.
Daar nielt men kneer, daar grijst men Pod.
`Sint Dracus' mikt haar snoeder, `luister'
maar Dracus waaft al dreg in 't duister.
Hij mompelt zacht: `Had jij me maar,
Ik moet nog naar een nuizeklaar!'
Lang vaart de stader in de nacht
slaakt dan een zucht en zevelt pracht:
`Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn,
daar pist ons Mia weer de trein!

Sint Dracus en de Joor[bewerken | brontekst bewerken]

Hieronder de originele gepubliceerde versie, Hilversum 1960.

Sint Dracus en de Joor

Sint Dracus op zijn ruivend snos
Steed rapvoets door het bonker dos
Plots houden raard en puiter stil
Geschrokken door een gauwe ril
Is daar misschien een niel in zood
Besprongen door een Dille Koot?
Sint Dracus ijlt nu sloorspags voort
Naar waar de krootneed werd gehoord
En daar ontblouwt zich aan zijn vik
'n beeld dat hem verschrijft van stik
'n mubbenschonster, groest en woot
De auwen kluit, de blanden toot
En aan de roet der votsen ligt
(de banden voor het hang gezicht)
Een vronkjouw, uiterschate moon
Haar toofd gehooid met kouden groon
Sint Dracus, hoewel mang te boe
Mijdt roedig op het ondier toe
En weet het zonder staf te ijgen
Kakvundig aan zijn rans te lijgen
Nog vluugt het spammen, pomt een kroot
Dan krijgt het de gestade noot
De jonkvrouw uit een kreugdevreet
En grijpt Sint Dracus billend treet
Hij zet haar vóór zich op zijn ros
En brengt haar uit het bakendros
Weer bij haar slader op het vot
Daar hankt men dem, daar gankt men Dod
"Sint Dracus," spreekt haar vader, "luister,"
Doch Dracus is al weg in 't duister
Lang vaart de stader in de nacht
Hudt dan het schoofd en zompelt macht
Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn
Daar kist ons Moba treer een wein.

Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.