Anton Fens was een Nederlandse jurist en hoofdkwartiercommissaris bij De Nederlandse Padvinders, de Katholieke Verkenners en de Verkenners van de Katholieke Jeugdbeweging.
Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]
Hij werd geboren in Eindhoven, waar zijn vader notaris was aan de Keizersgracht. Hij woonde een deel van zijn leven in Huize Kortonjo dat zijn vader in 1907 had laten bouwen en het bijbehorende landgoed. Hij was advocaat en heeft gestudeerd in Amsterdam; hij vestigde zich op 25 november 1915 weer in Eindhoven na afronding van zijn studie. Hij woonde op Keizersgracht 6.
Op 2 april 1941 wed Scouting door de bezetter verboden. Door heel Nederland werden veel commissarissen van Scouting direct na het verbod gevangen gezet en verhoord. In de archieven van het NIOD is de communicatie bewaard tussen gemeenten, provincies en het Rijk over aangehouden en gearresteerde burgers. Hierbij zitten ook een aantal verslagen over de aanhouding van kopstukken uit Scouting. Op 7 april 1941 stuurde de Commissaris der Provincie Brabant naar Den Haag een briefje: De burgemeester van Eindhoven deelt mij mede, dat – naar hem ter oore is gekomen, aldaar door de Duitsche politie in hechtenis is genomen Mr. Anton Fens, wonende Keizersgracht nummer 6. De heer Fens was distritscommissaris van de plaatselijke afdeling van de Vereeniging De Nederlandsche Padvinders.
In 1943 verhuisde Anton Fens naar zijn buitenhuis villa Kortonj in Stratum. Wellicht betrof het een gedwongen verhuizing, want tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Keizersgracht 6 door de Duitse bezetter gevorderd en na de oorlog werd het nog enige tijd door de geallieerden gebruikt. Een tijd lang werd het pand als garnizoensbureau van de Koninklijke Landmacht gebruikt. Anton was later commandant van de brandweer in Eindhoven.
Scouting[bewerken | brontekst bewerken]
Hij was al vanaf 1912 betrokken in verschillende padvindersfuncties, onder andere van 1915 tot 1925 die van verkennersleider van de 1e Eindhovense groep, de latere Hopman Fensgroep. Hij was districtscommissaris voor het district Oost-Brabant, eerst van de NPO, later van de NPV, deze functie bekleedde hij onafgebroken, behoudens de oorlogsjaren[1]. Ook was hij van 1917 tot 1935 HKC voor algemene zaken van de NPV, terwijl hij in die periode bovendien nog enige jaren als HKC voor het buitenland fungeerde[2]. Hij werd in 1930 penningmeester en tot juli secretaris in het eerste bestuur van de Katholieke Verkenners binnen De Nederlandse Padvinders[3][4] (de KV zou pas na de Wereldjamboree van 1937 een verzelfstandigde organisatie worden). Op het Nationaal kamp van 1932 was hij lid van het kampcomité en was hij verantwoordelijk voor de afspraken met de spoorwegen.
Onderscheidingen en eretitels[bewerken | brontekst bewerken]
- Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (Koninkrijk der Nederlanden, 22 april 1955)[5]
- Zilveren Gaai (Nationale Padvindersraad, 23 april 1953)