Internationale Voortrekkersstam
De Internationale Voortrekkersstam was tijdens de Tweede Wereldoorlog een voortrekkersstam op Formosa, die bestond uit geallieerde krijgsgevangenen.
Achtergrond[bewerken | brontekst bewerken]
Nederlandse burgers en militairen werden in de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost Azië door de Japanners geïnterneerd in kampen. Enkele van deze kampen waren alleen voor krijgsgevangenen, andere hadden zowel burgerlijke als militaire geïnterneerden en weer anderen waren exclusief bestemd voor burgers. In veel van deze kampen begonnen de scouts met ondergrondse bijeenkomsten. Militairen in de werkkampen langs de Birmaspoorlijn en in kampen in Nederlands Indië richtten stammen op en in de burgerkampen begonnen scoutingvrijwilligers met het organiseren van activiteiten voor de daar aanwezige kinderen.
De Birmaspoorweg werd in de Tweede Wereldoorlog door geallieerde krijgsgevangenen aangelegd tussen Nong Pladuk in Thailand en Thanbyuzayat in Myanmar (Birma). Het werk aan de spoorlijn begon op 16 september 1942 en werd 16 maanden later voltooid. De spoorlijn was 415 kilometer lang. Tijdens de aanleg stierven per dag gemiddeld 75 arbeiders; 15 000 krijgsgevangenen stierven aan uitputting, ziekte en ondervoeding. Onder hen waren bijna 3 000 Nederlanders. Onder de westerse krijgsgevangenen waren veel KNIL-militairen en Nederlanders uit Nederlands-Indië. Ook stierven ongeveer 100.000 Thaise en Indonesische romoesja's en ook Birmaanse en Maleisische dwangarbeiders bij de aanleg door het moeilijke gebied. Na de voltooiing van de spoorweg in december 1943 bestond het werk uit onderhoud en reparatie van schade door geallieerde bommenwerpers. De werkkampen lagen vaak naast vitale punten van de spoorweg, waardoor bombardementen ook veel slachtoffers en gewonden onder de dwangarbeiders veroorzaakten. Toen de spoorlijn klaar was hadden de Japanners veel minder mensen nodig. Van de oorspronkelijk 60.000 gevangenen werd de helft uitgezocht om naar Japan te gaan voor werk in de kolenmijnen.
Op Formosa werden op diverse plekken krijgsgevangenen vastgehouden en aan het werk gezet, onder andere in het krijgsgevangenenkamp Shirakawa. Het kamp werd op 6 juni 1943 geopend. Het merendeel van de gevangenen waren officieren, maar er waren ook militairen met andere rang aanwezig. Er zaten tussen de 300 en 500 militairen gevangen. Het werk bestond vooral uit landbouw activiteiten. De omstandigheden in het krijgsgevangenenkamp Shirakawa werden grimmiger en grimmiger, voedsel werd schaarser en de buurt werd voortdurend gebombardeerd, tropische ziekten en ondervoeding waren wijdverbreid en de gevangenen werden onderworpen aan wreedheid en mishandeling door de Japanners en aan arbeidsomstandigheden die bijna slavernij was.
Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
De Formosa Internationale voortrekkersstam (Formosa International Rover Crew) ontstond in de krijgsgevangenkampen in Changi, Singapore[1]. Daar werd een oud pavindersvereniging opgericht, onder andere door Major I.C. Pedley R.A. en vader C.F. Pugh. Op Sint Jorisdag 1942 werd door Vader Pugh een simpele dienst gehouden, waar de belofte hernieuwd werd. Omdat veel krijgsgevangenen verplaatst werden waren er steeds minder activiteiten tot Vader Pugh en Pedley ook met een Hellship vervoerd werd. Ze kwamen terecht in kamp Shirakawa op Formosa waar krijgsgevangen uit de UK. Australië, Nieuw Zeeland, Canada, de Verenigde Staten en Nederlands Indië zaten. Majoor Pedley wilde ook een voortrekkersstam in het kamp vormen en benaderde verschillende andere gevangenen die scout waren. Als resultaat werd een International Rover Crew gevormd bestaande uit Britse, Amerikaanse, Australische en Nederlandse gevangenen.
De activiteiten moesten in het geheim plaatsvinden, maar uiteindelijk sloten zich ongeveer 100 van de 450 gevangenen aan. De scouts hielden zich onder andere bezig met het verzorgen van de zieken. Ondanks de tegenwerking van de Japanners bleef voortrekker Majoor F.M. Grazebrooke van de Royal Engineers de zieken wat muziek op zijn "knijpdoos" te geven, en na enkele pijnlijke ervaringen keurden de Jappen dit uiteindelijk goed. Later werd hij vergezeld door voortrekker W. van Naerson, sergeant bij het KNIL met zijn "knijpdoos" en zijn fijne zangstem. Van Naerson had ook een boiler voor het reinigen van de dekens van de patiënten enz. Dit was soms geen plezierige baan, maar wel van levensbelang. Ook de Nederlandse voortrekker Hubert Asmussen (sergeant bij het KNIL) hielp, altijd met een glimlach, mee in het ziekenhuis. Van de scoutingactiviteiten werd een logboek bijgehouden.
Het verhaal van de voortrekkersstam is onder andere opgenomen in de Bamboo Thumsticks dat in eigen beheer is uitgegeven in 1947.
In een brief aan Lord Rowallan, de Chief scout, schrijft kolonel Kilpatrick, hoofdofficier van het Shirakawa-krijgsgevangenenkamp op Formosa: ‘Het effect op het algemene moreel van het kamp was uitstekend. In een tijd waarin wreedheid, honger en de pure strijd om het bestaan gemakkelijk morele chaos hadden kunnen veroorzaken, hielpen het rustige werk van de voortrekkers en hun voorbeeld van gezond verstand en onbaatzuchtigheid om herstel van de gedragsnorm in tegenspoed die men van de scouts en het Britse leger verwacht. Ik kan mijn bewondering en dankbaarheid jegens majoor Pedley en zijn voortrekkers niet voldoende uitdrukken voor het werk dat ze hebben gedaan en het voorbeeld dat ze hebben gegeven. Ik had reden om trots op hen zijn als landgenoten en dankbaar zijn voor de hulp die zij mij hebben verleend bij mijn taken als hoge officier.’
Het werk in het kamp werd na de oorlog door Scouting erkend en Majoor Pedley ontving een Zilveren Wolf. ‘Voor het zeer waarachtig naleven van de Padvinderswet en Belofte en omdat hij, door zijn schitterende voorbeeld, andere gevangenen heeft aangemoedigd hetzelfde te doen, onder de meest erbarmelijke omstandigheden in de Japanse krijgsgevangenenkampen in Shirakawa, Formosa.’[2]
Op de plek van het voormalige kamp is in 2013 een monument opgericht.
Speltakken[bewerken | brontekst bewerken]
De groep had Voortrekkers (Roverscouts)