Jonkheer Johan Graafland was een Nederlandse spion, militair en districtscommissaris voor Limburg bij de NPO.
Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]
Hij was de oudste van zeven kinderen. Zijn vader dreef aan de Brusselsestraat in Maastricht een handel in koloniale waren, ondanks dat hij een rentenier was. Graafland ging naar Rolduc en behaalde aan de universiteit van Leuven zijn kandidaats Germaanse historische taalkunde. In Nijmegen kreeg hij een officiersopleiding. Als reserve tweede luitenant had hij het commando over het dekkingsdetachement dat in 1914 de spoorbrug bij Buggenum moest bewaken. De brieven, die hij de militaire inlichtingendienst, de derde afdeling van de generale staf (GS III), schreef, getuigden van beveiligingsbesef. Om die reden werd hij in 1916 overgeplaatst naar West-Brabant. Als luitenant-adjudant van de commandant van een bataljon grensbewaking peilde hij de geest van de Duitse troepen aan andere zijde van de grens. Graafland zag erop toe dat de Duitse troepen, die in november 1918 via Nederland terugtrokken, hun wapens aflegden. Na de Eerste Wereldoorlog werd Graafland secretaris van het Comité van Anti-Annextionistische Actie en secretaris van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Het Comité van Anti-Annexionistische Actie was opgericht om te voorkomen dat een deel van Limburg bij België zou worden gevoegd; de Bijzondere Vrijwillige Landstorm om te voorkomen dat de revolutie van Duitsland naar Nederland zou overslaan. Ten behoeve van een betere landsverdediging claimde België na de Eerste Wereldoorlog Zeeuws-Vlaanderen en een belangrijk deel van Nederlands Limburg. Hij doorreisde heel Limburg. Ondertussen onderhield hij nauw contact met GS III en met de Franse Inlichtingendienst, het Deuxième Bureau, dat beter bij kas zat dan de Nederlandse Inlichtingendienst. Van 1929 tot 1931 was Graafland lid van de gemeenteraadsfractie van de Rooms-katholieke Staatspartij in Maastricht. In 1936 kwam aan het licht dat de gezagsgetrouwe jonker al veertien jaar lang een greep in de kas van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm had gedaan. Hij had kwitanties naar Den Haag gestuurd, maar hij het geld niet afgedragen aan de plaatselijke afdelingen. Wegens fraude en valsheid in geschrifte werd hij veroordeeld tot een jaar en vier maanden gevangenisstraf. Graafland raakte zijn vrouw en zijn baan kwijt. Hij verhuisde naar Amsterdam, waar hij een nieuw lief tegen het lijf liep en waar een oude liefde hem het hof maakte. De chef van GS III, generaal-majoor J.W. van Oorschot, vroeg Graafland in Limburg een inlichtingennetwerk op te zetten. Graafland ging niet bepaald tactisch te werk. Hij plaatste advertenties in dagbladen met toespelingen die al te doorzichtig waren; zoals: "Oud-politieman gevraagd voor vertrouwelijk werk in Duitsland". Het gevolg was dat Gestapo- en Sicherheitsdienstmannen en -vrouwen in zijn netwerk terecht kwamen. Graafland stond dan ook hoog op de opsporingslijst, waarmee de Duitse contraspionage na de Duitse bezetting Nederland afstroopte. Weliswaar was Graafland daags na de capitulatie van Nederland, op advies van GS III, ondergedoken, maar omdat hij van een verhuiswagen gebruik had gemaakt, hadden de Duitsers hem snel opgespoord. Hij werd overgebracht naar Munster, waar meer arrestanten waren ondergebracht die voor de Duitse contraspionage van belang waren. Omdat Graafland als medewerker van de generale staf uitsluitend op eigen grondgebied had geopereerd, kon hij niet wegens spionage worden berecht. Hij ging in Schutzhaft; zat in gevangenissen in Düsseldorf, Hamburg en Berlijn. In het concentratiekamp Sachsenhausen leefde hij helemaal op, hoe vreemd dat ook moge klinken. Hij was weer onder de mensen. Via een Nederlandse SS-er, die een bedrijf had en daardoor tweemaal per maand naar Nederland moest, slaagde hij erin om boodschappen door te geven. Zijn verloofde stuurde hem en medegevangenen voedselpakketten die in een grote behoefte voorzagen. Het Rode Kruis had het laten afweten. Graafland genoot prestige onder de gevangenen. Hij bleef de gedreven organisator; maakte gedetailleerde plannen voor de evacuatie van de Nederlanders in Sachsenhausen en Ravensbrück, een concentratiekamp voor vrouwen. Ook zette hij op papier welke de status van Duitsland zou moeten worden. De stukken vielen in Duitse handen; waarna Graafland in Block 58 werd gevangen gezet, werd gemarteld en bij het naderen van de Russen, in februari 1945, werd gefusilleerd[1][2][3].
Scouting[bewerken | brontekst bewerken]
Tot 1913 was hij troepleider (hopman) van een troep in Maastricht[4]. Vervolgens was hij dit in Roermond[5]. Hij schreef geregeld stukken in Het Padvindersblad en zat rond 1914-1915 ook in de redactie[6]. Rond deze tijd was hij ook districtscommissaris voor Limburg bij de NPO.
Onderscheidingen en eretitels[bewerken | brontekst bewerken]
- Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (Koninkrijk der Nederlanden, 24 augustus 1928)[7]
Bronnen en referenties
- ↑ vrijuit Rotterdammer screent in Limburg ’waterdragers van gezagsdragers’ DOOR JAN VAN LIESHOUT Limburgsch Dagblad 31 juli 1993
- ↑ WO2 slachtoffers
- ↑ Arolsen Archives
- ↑ De Padvinder, jaargang 1, 1915, nummer 10, 1915
- ↑ De Padvinder, jaargang 1, 1916, nummer 11, 1916
- ↑ Het Padvindersblad, jaargang 1, 1914-1915, nummer 8, 24 juli 1914
- ↑ Nationaal Archief, Kanselarij der Nederlandse Orden