Scouting Langenberggroep
Scouting Langenberggroep is een scoutinggroep in Ede.
Geschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]
Voor de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]
Er zijn in Ede heel wat verenigingen, die kunnen bogen op meer dan vijftig jaar bestaan. Daartoe behoort ook de Scouting Langenberggroep. Misschien niet zo tot de massa sprekend, maar een vereniging die toch in het leven van heel wat Edese jongens een belangrijke rol heeft gespeeld[1].
In Ede was men in de beginjaren van Scouting in Nederland nog niet zo ver. Wel bestaan er ansichtkaarten van het vluchtelingenkamp uit de Eerste Wereldoorlog op de Eder Hei, maar vermoedelijk waren dat Belgische jongens, ingeschakeld bij de kampbewaking. Men zou in Ede tot de zomer van 1930 moeten wachten. Toen kwam, ten huize van de heer Jac. Gazenbeek (de later zo bekend geworden schrijver) een aantal jongeren en ouderen bijeeen en werd besloten tot oprichting van een padvindersgroep in Ede. Het eerste bestuur werd gevormd door de heren dr. C.A.H. de Weyer (voorzitter), Jac. Gazenbeek (secretaris), G.F. Hengevled (penningmeester), C. de Vree en J.C. Klare. Verder nog een paar namen van de allereerste Edese padvinders, zonder overigens volledig te zijn: G. Droog, G. van Scherrenburg, H. de Vriendt, B. Hengeveld, H. Rippe en E. Cramwinkel. Als hopman werd aangesteld de heer Verstegen uit Renkum. Vijf jaar lang presteerde hij het om elke zondagmiddag heen en terug naar Ede te fietsen.
De heer A.W. de Boer, destijds eigenaar van restaurant De Langenberg, had op zijn terrein een paar barakken staan, waar in de zomermaanden groepen schoolkinderen hun vakantie doorbrachten. Hij bood ze de padvinders als voorlopig onderkomen aan, hetgeen dankbaar aanvaard werd. Geen wonder dat daardoor de Edese padvinderij de naam van Langenberggroep kreeg, en die tot op de dag van vandaag behouden heeft. Op zondagmiddag 7 september kwam de groep van twaalf aanstaande verkenners voor het eerst bijeen, vandaar dat men deze dag als oprichtingsdatum heeft aangehouden.
Hard werd er door de jongens gewerkt om aan de eisen gesteld voor Verkenner derde klas te kunnen voldoen. Op 14 december slaagden ze allemaal en mochten zij hun uniformen dragen. Alleen met verkenners is een groep niet compleet: die dient te bestaan uit een horde Welpen (onder leiding van een akela), Verkenners (met hopman en vaandrig) en de stam, oudere jongers -Voortrekkers genaamd- met aan het hoofd een oubaas. Twee jaar later (1932) was de groep compleet: een aantal welpen onder akela Stellingwerf Beintema, de verkenners met hopman Verstegen en reeds drie voortrekkers die, na latere uitbreiding, de heer Huyzer als oubaas kregen. Door deze drie speltakken deed zich wel het gebrek aan onderkomens voelen, vooral bij slecht weer, als naar buiten trekken onmogelijk bleek. Opnieuw bracht de heer De Boer uitkomst. Zijn terrein liep van de Arnhemse Straatweg (Arnhemseweg) tot aan de huidige Buurtmeesterweg. Daarvan kon de groep een stuk grond huren, groot genoeg om een eigen troephuis te bouwen, voor slechts vijtien gulden per jaar. Een mooi aanbod, maar waar moest het benodigde geld vandaan komen? Evenmin als welke vereniging dan ook uit die jaren kon de padvinderij op geen enkele steun van overheidswege rekenen. In feite betaalden de padvinders geen contributie, maar deden hun ouders dat. Uit hun midden werd een bestuur gekozen dat de zaken behartigde. Er werden actie’s op touw gezet om de bouw te kunnen verwezenlijken. Dank zij een aantal giften, een loterij en een geldlening van duizend gulden onderverdeeld in tweehonderd obligaties à vijf gulden lukte dat. Een groot deel van de bouw werd door de jongens zelf verricht, maar bepaalde onderdelen moesten toch door vakmensen worden uitgevoerd. In 1934 kon het gloednieuwe troephuis plechtig aan de groep worden overgedragen. Het bevatte twee lokalen van zeven bij zeven meter die door een uitneembare wand in één grote ruimte veranderd konden worden. Welpen en verkenners waren dus onder dak, terwijl de voortrekkers, na wat omzwervingen, van graaf Bentinck toestemming kregen om in een stuk bos nabij de Traa een eigen blokhut te bouwen. Dat deden zij vol overgave: het werd een hecht gebouw, samengesteld uit zware dennenstammen, een ware vesting. Dank zij oubaas Huyzer, die electriciën van beroep was, werd het onderkomen middels een aggregaat zelfs van electrisch licht voorzien, terwijl een oude salamanderkachel voor warmte en (nog meer) rook zorgde.
Dat ook het kamperen geleerd moet worden bewijst de ervaring van de toen nog jeugdige Gerrit Kruijsdijk. Het was zijn eerste kamp, dicht bij huis, aan de Renkumse beek. Nadat de tenten waren opgezet werden de taken verdeeld: een paar moesten de stookplaats maken, anderen hout sprokkelen, terwijl Gerrit opdracht kreeg een grote gietijzeren pan, waarin havermout gekookt zou worden, vast met groene zeep in te smeren. De jongen begreep er niet veel van maar, daar een goed padvinder altijd gehoorzaamt, hij begon ijverig bodem en zijkanten met het glibberige spul te bewerken. Op een gegeven moment kreeg de hopman haast en greep – zonder op het resultaat te letten- de pan, gooide een paar pakken havermout met de nodige melk er in en hing de pan boven het reeds ontstoken vuur. Helaas, toen de hongerige troep wat later met volgeschepte borden zat, bleek de pap niet te eten, de zeepbellen kwamen van de lippen. Pas toen kwam de aap uit de mouw: om de pan gemakkelijker te kunnen reinigen had niet de binnenkant, maar de buitenkant met groene zeep ingesmeerd moeten worden.
Een ander avontuur maakten de voortrekkers mee tijdens een kamp nabij de Loosdrechtse plassen. Natuurlijk moest een viertal van hen, de zwemkunst amper machtig, met een roeiboot het water op. Nu kan men van een Edese jongen uit die tijd, gewend aan hei en zand, geen grote prestaties op het gebied van watersport verwachten en prompt sloeg na een kwartier de boot om. Gelukkig was een aantal zeeverkenners uit Schiedam in nabijheid. Zij wisten van wanten en boden onmiddelijk de helpende hand, zodat het voor de Edenaren bij een nat pak bleef.
De kroon op het werk van de NPV kwam in 1937. In genoemd jaar mocht Nederland het grote internationale verkennersfeest, bekend onder de naam Jamboree, organiseren. Ook de Langenberggroep was aanwezig en de Edese jongens keerden opgetogen over zo veel internationaal contact weer terug.
Helaas stond de Langenberggroep daarna voor nieuwe problemen. De grond van de heer de Boer was in andere handen over gegaan, en de huur werd per 1 september 1938 opgezegd. Het zou te ver voeren alle moeilijkheden die nu volgden te memoreren. Volstaan we met te vermelden dat men er in slaagde in de naaste omgeving een stuk grond te kopen, zodat het bestaande troephuis alleen verplaatst hoefde te worden.
Behalve deze zorgen ontstond er gebrek aan leiding, en deden de crisisjaren opgeld. Het ledental daalde sterk. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 bestond de troep uit slechts vier welpen, dertien verkenners en negen voortrekkers. Een klein jaar later op 2 april 1941 viel, althans voor vier jaar, het doek: de bezetters verklaarden de hele Nederlandse padvinderij, zijnde van Engelse oorsprong, voor ontbonden. Gelukkig had men één en ander tijdig zien aankomen, en konden veel bezittingen en de administratie bij leden worden ondergebracht.
Na de Tweede Wereldoorlog[bewerken | brontekst bewerken]
De bevrijding, in het voorjaar 1945, trof een totaal ontredderde Langenberggroep aan. In 1941 werd niet alleen de gehele padvinderij in ons land verboden, maar tevens alle bezittingen in beslag genomen. Het troephuis deed aanvankelijk dienst als clubgebouw van de Jeugdstorm van de N.S.B, daarna als paardenstal. De laatste oorlogswinter werden de golfplaten van het dak gehaald ten behoeve van de stellingbouw. Slechts een paar wanden, die niet ten offer aan de brandstofschaarste waren gevallen, stonden overeind. Deze werden, daar er toch niets meer mee te beginnen viel, verkocht aan een Edenaar die er, zij het met kunst en vliegwerk, een noodwoning van timmerde.
Maar zoals zoveel andere verenigingen in Ede, ging ook de groep vol goede moed weer aan de slag. Helaas mochten voortrekker Van der Pol en vaandrig Smit deze opbouw niet meemaken; de eerste overleed in Duitsland, terwijl Piet Smit op 6 maart 1945 bij de Woeste Hoeve werd gefusilleerd. Reeds bij de eerste spontane bevrijdingsfeesten werd de groep opgetrommeld om op bepaalde plaatsen voor afzetting te zorgen, al kon van concrete kleding nog geen sprake zijn. Jongens, aan het begin van de oorlog tien of elf jaar, waren nu hele kerels geworden maar kwamen, bij gebrek aan beter, toch met hun welpenpetje op het hoofd aanzetten, hetgeen enigszins potsierlijk aandeed. In juni 1945, nadat de eerste moeilijkheden waren overwonnen werd met zeventien jongens weer serieus begonnen.
Al spoedig daarop volgde een run van jongens die lid van de Langenberggroep wilden worden, een verschijnsel dat zich ook elders voordeed. Ook op het terrein van verenigingsleven moesten de afgelopen oorlogsjaren worden ingehaald. Binnen een maand bestond de groep uit negenentwintig welpen, vijfenzestig verkenners en zeven voortrekkers met tien leiders en leidsters. Op 15 december 1945 werd met een boerenkool-en-worst-fuif het vijftienjarig bestaan van de groep gevierd. Men beschikte toen over een eigen huisorkest, dat het feest tot een daverend gebeuren maakte.
Deze enorme toeloop van leden bleek echter van korte duur; niet alleen was het enthousiasme bij sommige jongens al gauw bekoeld, er dook ook nog een andere moeilijkheid op. De verkenners van de groep hielden hun bijeenkomsten veelal op zondagmiddag, maar onder de nieuwkomers bevond zich een aantal dat daar principiële bezwaren tegen bezat. Op voorstel van hopman Droog werd nu een christelijke groep opgericht, die op 23 februari 1946 onder de naam Pieter Maritzgroep zelfstandig verder ging werken en waarbij achttien verkenners overgingen. Ook had het gemis aan een behoorlijk onderkomen deed zich danig gelden; de verschillende onderdelen waren nog steeds her- en derwaarts ondergebracht. Het koetshuis van hotel Welgelegen, een schuur achter Scherrenburg en een loods van de firma Ettikhoven en Brands, elke ruimte werd dankbaar aanvaard.
De bouw van een broodnodig nieuw troephuis verliep niet naar wens; direct na de bevrijding kon geen bouwvergunning worden gegeven daar er plannen bestonden in deze omgeving (op de Langenberg) een oorlogsmuseum te vestigen. Nadat deze plannen van de baan waren, liep de zaak, zoals gewoonlijk, vast op het benodigde geld. Wel was er ‘n geschatte oorlogsschade van ƒ 848,-, maar het kon nog jaren duren voor die werd uitbetaald. In 1947 ging men, onder leiding van hopman Gilijamse pas serieus van start. Voortbordurend op het beproefde stramien, oud papier verzamelen, bazar houden etc., werd ƒ 1750,- bijeengebracht. Genoemde hopman wist dat achter de Mauritskazerne twee Duitse wasbarakken stonden, die moesten verdwijnen. De heren Gilijamse en Bruil gingen aan het onderhandelen met het ministerie van Financiën, afdeling Oorlogsbuit teneinde deze twee loodsen te kopen. Ambtelijke molens malen traag, maar na heel wat correspondentie kwam de zaak toch rond. De twee barakken werden haaks op elkaar geplaatst, zodat een L-vormig gebouw verrees, met twee grote vertrekken. De bouw en afwerking vereisten meer tijd dan gepland was, zodat pas 14 juli 1951 het nieuwe troephuis in gebruik werd genomen.
Volledigheidshalve wordt ook nog even de bouw van het huidige troepenhuis vermeld. De twee barakken toonden geleidelijk ouderdomsverschijnselen; de onderkanten van de wanden waren verrot en hoewel de heer Mooyman, vrijwel op zijn eentje, de onderstukken vernieuwde, werd in 1967 besloten tot de bouw van een nieuw onderkomen.
De tijden waren veranderd; gemeente en rijk droegen nu ruimschoots bij in de kosten, terwijl een verloting van duizend loten à ƒ 30,- het kostbare plan financieel rond maakte. De hoofdprijs, een Fiat 850 werd door de complete Langenberg-groep, voorafgegaan door het tamboer- en pijpercorps “Irene”, bij de winnaar afgeleverd. De bouw zou een veeljarenplan worden: in 1968 werd begonnen met het maken van de schotten bij het gemeentelijk bosbedrijf op de Ginkel, maar pas op 6 september 1975 werd het troephuis door burgemeester Slot geopend. Dit fraaie gebouw kreeg de naam ,,’t Zwem”, ter nagedachtenis aan verkenner Ton Zwemmer, de overleden zoon van de ontwerper van dit groepshuis.
Heel bekend werd de padvinderij in de jaren 50 en 60 door de actie: Heitje voor een karweitje; een prachtig gevonden idee om geld bij elkaar te krijgen, niet als gift, maar door het te verdienen. De helft van de opbrengst ging naar de verschillende groepen, 30% naar het district en de resterende 20% was bestemd voor het hoofdkwartier. De actie werd altijd in de paasvakantie gehouden en sloeg ook bij de Edese bevolking geweldig aan. Tuin harken, boodschappen doen, schoenen poetsen, fiets schoonmaken, aardappels schillen; alle mogelijke karweitjes werden door de meisjes en jongens verricht.
Zo belde een verkenner aan bij een bejaarde man, die meende: ‘Ik weet zo gauw niets te verzinnen, maar hier heb je ‘n kwartje’. ‘Nee meneer, ik moet er iets voor doen’. De man ging weer naar binnen en kwam terug met een reep chocolade en beval: ‘Hier, eet die op waar ik bijsta, dan heb je iets gedaan’. De jongen keek wat beteuterd, maar voerde de opdracht toch uit, waarna hij zijn ‘heitje’ ontving. Een ander moest daarentegen voor hetzelfde bedrag een kelder witten. Een volgende padvinder verscheen bij een huisvrouw als redder in de nood. ‘Ik zie dat je een fiets bij je hebt; mijn man is vanmorgen zijn thermosfles met koffie vergeten. Hij werkt aan de Prins Bernhardlaan in Veenendaal, als je die er even heen wil brengen, anders heeft hij de hele dag niets te drinken’. Dat vele kleintjes één grote kunnen maken, bewees de opbrengst van de paasvakantie 1959, toen de districten Ede, Rhenen en Veenendaal ruim tweeduizend gulden bijeen brachten, waarbij Albert Vis uit Harskamp met ƒ 39,70 topscorer was.
Soms werd tijdens deze actie nog wat extra verdiend: juist in een van deze periode’s zag een verkenner, hoog in een boom nabij het Kreelse bos, een radiografisch bestuurbaar vliegtuigje hangen. Blijkbaar was het toestel op de heide buiten bereik gekomen. De padvinder haalde het dure speelgoed uit de boom: de naam van de eigenaar stond er opgeschilderd. Het bleek een bewoner van de Margrietlaan te zijn, die dolblij was zijn reeds afgeschreven toestel terug te zien en dat toonde door een tientje aan Heitje voor een karweitje te geven. Ook, om de kosten van een kamp te dekken, werden vaak weken van te voren door de verkenners diverse karweitjes gedaan; eens werd zelfs tijdens een kamp in ‘t Harde een groot bos uitgedund.
Het dertigjarig bestaan van de Langenberggroep werd op 19 november 1960 gevierd. Talrijke oud-leden uit het gehele land waren gekomen om dit feest mee te maken. Voorafgegaan door de Arnhemse padvindersdrumband ging ‘t met fakkeloptocht vanaf ‘t Zwem naar het Marnixcollege, waar de revue “Even terugdraaien” werd opgevoerd. Bij het gouden jubileum in 1980 werden zelfs twee dagen, 28 en 29 augustus, voor de reünisten uitgetrokken.
Op 6 januari 1973 fuseerde de NPV met de drie andere Nederlandse scoutingorganisatie tot “Scouting Nederland, terwijl 1 januari 1975 de kabouters en padvindsters in de Langenberggroep werden opgenomen.
Teneinde te laten zien wat van hun vroegere vaardigheid was overgebleven werden zij getest middels een dropping, gevolgd door een groot grillfestijn op de Zuid-Ginkel. De grote opkomst van oud-leden op hoogtijdagen, bewijst dat de onderlinge band, in de jongensjaren gelegd, kan gelden voor het hele verdere leven. Het officiele feest voor de gehele groep werd 4 oktober 1980 in de zaal Essenburg op Veldhuizen gehouden. Thans telt de Langenberggroep ruim honderdenvijftig leden; voor enkele afdelingen moet soms een wachtlijst worden aangelegd, want ook hier is gebrek aan leiding.
De Langenberggroep bleef springlevend en bruiste van activiteiten; er bestaat een nauw contact met de Ninth Wigan Trinity Methodist Scoutgroup in Engeland, met bezoeken over en weer. Elk jaar neemt een deleqatie verkenners deel op 4 mei aan de dodenherdenking bij het mausoleum op de Paasberg. Dan is er nog de jaarlijkse St. Jorismars, rond 23 april; in 1963 op initiatief van hopman Boyink voor het eerst georganiseerd, stijgt het aantal deelnemers nog steeds.
Ondertussen groeide de groep verder doordat er met een Bevergroep werd gestart. Dit is een gemengde speltak voor jongens en meisjes. Begin jaren 90 worden de Esta’s gestart. En zo kwam er naast de jongensspeltak Welpen en de meisjesspeltak Kabouters een gemengde speltak. Deze lijn werd een paar jaar voortgezet bij de middenleeftijd als Scouts en naast de Rowans en Sherpa’s als Explorers. De groep groeide naar ongeveer 200 jeugdleden. Dat betekende dat er grote lokalen opgedeeld werden tot kleinere lokalen om alle speltakken te herbergen.
Het gebouw ‘t Zwem beviel uitstekend en de groep werd steeds populairder als vrijetijdsbesteding. Dat betekende dat de groep uit z'n jasje groeide met zoveel scouts. Een grondige verbouwing werd gerealiseerd. In de hal zaten tegenover de keuken, de toiletten en die werden verplaatst naar het STAM-hok, waardoor er direct ook een ruime douche en grote wasbakken konden worden geplaatst. Het dak werd vervangen en er werden tevens drie lichtkoepels geplaatst, waardoor er daglicht in de middenkuil valt.
Na een tijdje liepen de Sherpa’s en Explorers terug in aantal en werd besloten deze speltakken samen opkomst te laten draaien. De nieuwe naam werd ShExplo’s. Tot op de dag vandaag kreeg deze gemengde speltak aanwas van de Padvindsters en de Scouts en draaien ze eigen opkomsten en soms zoeken ze de Rowans op.
Speltakken[bewerken | brontekst bewerken]
De groep heeft de volgende speltakken:
- Bevers- ... tot ... jaar
- Welpen Havelihorde- ... tot ... jaar
- Welpen Akelahorde- ... tot ... jaar
- Padvindsters- ... tot ... jaar
- Verkenners- ... tot ... jaar
- Scouts- ... tot ... jaar
- Explorers- ... tot ... jaar
- Rowans- ... tot ... jaar
- Thunarstam- ... tot ... jaar
- Wodanstam- ... tot ... jaar
- Seniorenstam- ... tot ... jaar
Activiteiten[bewerken | brontekst bewerken]
Uiteraard de Boerenkoolmaaltijd, Songfestival, St.Jorismars, Jota/Joti, Kleunhike en Overvliegen. Boerenkool smaakt het lekkerst ‘als je opgepropt op banken aan lange tafels mag zitten in een warme middenkuil en je de elleboog van je buurman of buurvrouw in je bord hebt’. Voor het Songfestival wordt de middenkuil helemaal verbouwd met professionele audio en visuele middelen boven een geimproviseerd podium. St.Jorismars trekt jaarlijks veel groepen uit de regio en bussenwandelpassanten. Door het Coronajaar is er succesvol geexperimenteerd met de een route via de Geocache manier. Het zenden tijdens de Jota verdwijnt steeds verder naar de achtergrond door de opkomst van internet. Zo is Joti ontstaan en wordt er door heel Gelderland de JOTI-hunt gespeeld. 36 uur lang moeten er puzzels opgelost worden die leiden naar coordinaten. Daar gaan de Huntteams op af om de ‘vossen’ te vinden in ruil voor punten. Het draait volledig om communicatie in de breedste zin van het woord. De Kleunhike is een echt groepsweekend waar alle speltakken aan meedoen. En tot slot is het overvliegen het jaarlijks begin van het nieuw avontuurlijk Scoutingjaar.