Scouting in Nederland
Scouting behoort in Nederland tot de grootste jeugdbewegingen. Er zijn ruim 90.000 jeugdleden, 25.000 kaderleden en 3600 volwassen leden. Bijna alle Scoutinggroepen zijn aangesloten bij Scouting Nederland. Scouting Nederland is aangesloten bij de twee internationale scoutingorganisaties WOSM en WAGGGS.
Vóór 1973 stond scouting in algemene en protestantse kringen bekend als 'padvinderij' (zoals het Duitse pfadfinder) en in katholieke kringen als 'verkennerij' (letterlijke vertaling van het Engelse scout). Toen in 1973 de vier toenmalige overkoepelende verenigingen voor padvinders, verkenners, padvindsters en gidsen fuseerden tot Scouting Nederland, werden de namen padvinderij en verkennerij geschrapt, en werd er voortaan gesproken over scouting.
De oprichting[bewerken | brontekst bewerken]
De geschiedenis van de oprichting van scouting in Nederland begint eigenlijk in 1907. In dat jaar wordt de scoutingbeweging in Engeland gestart door Robert Baden-Powell. De beweging slaat aan en al snel na de oprichting in Engeland, begint men ook in Nederland voorbereidingen te treffen om met scouting te beginnen. Om het Nederlandse aspect te benadrukken noemt men de beweging "padvinderij". In Den Haag geeft W.J. van Hoytema het boekje 'Op Hollandsche jongens naar Buiten' uit, wat leidt tot vorming van de eerste groep: de Jonge Verkenners in december 1910, onder leiding van de Ierse onderwijzer Griffin Moriarty. In Amsterdam richt de journalist Gos de Voogt een proef-patrouille op. Zij oefenen onder leiding van Hopman M.W.D. den Ouden. De Voogt bewerkte Scouting for Boys en liet het uitgeven onder de titel "Baden Powell's Handboek". De Voogt werd met name geinspireerd door het bezoek van Britse Verkenners. Deze patrouille scouts van de 16e Oxford troep, onder leiding van Scoutmaster Bernard Blyth, bezocht van 3 tot 17 augustus Rotterdam, Den Haag, Leiden Haarlem, Amsterdam, Utrecht, en Nijmegen, 's-Hertogenbosch, Tilburg en daarna ook Turnhout, Antwerpen, Mechelen, Brussel en Gent.
In vele plaatsen in het land schieten de padvindersgroepen als paddestoelen uit de grond, en hier en daar ontstaan ook meisjesgroepen. Sommige van deze eerste scoutinggroepen bestaan aan het begin van de 21ste eeuw nog steeds.
Dr. G.W.S. Lingbeek, arts te Den Haag, zag het belang voor Nederland van deze jeugdbeweging. Als leider van de Nederlandse Ambulance gedurende de Boeren-oorlog in Transvaal kende hij generaal Baden-Powell als politieke en militaire tegenstander. De naam "Padvinder" was van hem afkomstig.
Meerdere landelijke organisaties worden er opgericht als overkoepelend orgaan voor verschillende verenigingen. De belangrijkste organisaties uit die tijd zijn:
- Voor jongens en meisjes
- de Nederlandsche Padvindersorganisatie (NPO) opgericht 1911;
- Voor jongens
- de Nederlandsche Padvindersbond (NPB) opgericht 10 maart 1912. In Rotterdam (ook wel elders) was men niet zo gelukkig met de, door de NPO, uit Engeland overgenomen belofte. De "Centrale in Den Haag" aanvaardde geen wijziging van de belofte. Op initiatief van Rotterdam is toen in Den Haag een zelfstandige landelijke vereniging opgericht, door onder andere W.J. van Hoytema. Mr. J.R. Goddard werd de voorzitter. Hierin op ging onder andere de eerder opgerichte Bond Voor Jonge Verkenners.
- De NPO en de NPB gaan samen tot de NPV in 1915. Prins Hendrik der Nederlanden wilde na de samenvoeging het algemeen voorzitterschap aanvaarden.
- Meisjes hadden lid mogen zijn van de NPO, maar konden niet meer lid zijn van de NPV.
- Voor meisjes
- de Eerste Nederlandsche Meisjes Gezellen Vereeniging (ENMGV) opgericht 1911;
- Het Nederlandsche Meisjesgilde (NMG) opgericht 1916
De ENMGV was geen groot succes, mogelijk omdat de organisatie vrij elitair was.
In september 1911 bezoekt Robert Baden-Powell Nederland. Bij aankomst op het Amsterdamse Centraal Station wordt Robert Baden-Powell welkom geheten door bestuursleden van de NPO In een open rijtuig en geëscorteerd door padvinders op de fiets reed Robert Baden-Powell door de straten van de hoofdstad naar het paviljoen in het Vondelpark. Daar stonden enkele honderden padvinders klaar voor 'inspectie'.
Naar Engels voorbeeld beginnen er in de begindagen van scouting ook in Nederland leeftijdscategorieën te ontstaan. Deze leeftijdsgroepen (speltakken) waarin het scoutingprogramma wordt uitgevoerd, wordt in die beginjaren voor een groot deel rechtstreeks gekopieerd van de Engelse organisatie. Zo ontstaan de Welpen naar voorbeeld van de 'Cubs', en krijgen ook de "Rovers" navolging in Nederland; eerst onder de letterlijke vertaling "Zwervers" (onder meer de "Delftsche Zwervers" zijn toendertijd ontstaan), later onder de naam "Voortrekkers".
Daarnaast ontstaan er ook initiatieven voor gehandicapten. Amsterdam heeft in 1918 de primeur van de eerste troep voor gehandicapte padvinders. De troep werd gevormd door "twintig kweekelingen van het Blinden-Instituut".
Waren de eerste scoutinggroepen in Nederland nog pluriform of protestants, ook in Rooms-katholieke kring begon de behoefte te bestaan om eigen scoutinggroepen op te richten. Hoewel een katholieke verkennerij voor de Nederlandse bisschoppen in de beginjaren van scouting in Nederland als "onmogelijk" werd beschouwd, begonnen in ieder geval in de jaren 1920 al de eerst groepen te ontstaan. Dit leidde in 1930 tot een nieuwe scoutingbeweging, de Katholieke Verkenners, eerst binnen de NPV, vanaf 1938 als zelfstandige organisatie. Door tegenstand vanuit de Kerk konden de Katholieke meisjesgroepen hun krachten pas bundelden in 1945, toen de Nederlandse Gidsenbeweging werd opgericht.
Scouting in oorlogstijd[bewerken | brontekst bewerken]
Toen de Nazi-Duitsland Nederland in 1940 binnenviel, heerste er grote onzekerheid binnen de verschillende jeugdbewegingen van Nederland. Het was immers bekend dat in Duitsland de Nazi's, na de machtsovername van januari 1933, alle Scoutingorganisaties hadden verboden en de jeugd hadden gedwongen deel te gaan uitmaken van de Hitler Jugend (voor jongens) en de Bund Deutscher Mãdel (voor meisjes). In het door Nazi-Duitsland geannexeerde Oostenrijk was Scouting onmiddellijk verboden en de leiding was naar het concentratiekamp Dachau gezonden. Hetzelfde lot onderging de Tsjechoslowaakse organisatie, terwijl in Polen Scouting onmogelijk werd gemaakt en verboden. Feitelijk verwachtte men in Nederland niet anders. Het werd een angstig afwachten, maar in eerste instantie gebeurde er niet veel. De Nederlandse padvind(st)erverenigingen bleven zo goed als het ging verder functioneren. Activiteiten buiten waren echter nagenoeg niet mogelijk. Het kamperen werd verboden, evenals het houden van kampvuren en het, in het openbaar, gebruik van kaart en kompas, maar verder niets.
Ton Koot in Vrije Jacht over de verraders in Scouting.
De Duitsers waren van mening dat Nederland feitelijk nog tot het Duitse Rijk diende te behoren, door hun gezamenlijke vermeende Germaanse oorsprong. In de jaren 1940/1941 begon men maar vast met "De Gelijkschakeling", het streven naar eenheid van het Nederlandse volk, om het als geheel makkelijk bij Duitsland in te kunnen lijven. In dat streven naar eenheid werden eerst alle politieke partijen en de daarbij behorende jeugdorganisaties opgeheven (behalve het Zwart Front en de NSB met haar Nationale Jeugdstorm (NJS)), daarna was het de bedoeling om ook de Nederlandse jeugd "gelijk te schakelen", door één Nederlandse jeugdorganisatie te creëren. De leiding van alle niet-politieke jeugdorganisaties (waaronder Scouting) werd uitgenodigd voor een vergadering waarop gesproken zou worden over de toekomst van de "aan haar leiding toevertrouwde jeugd." Ook de Nationale Padvinders Raad gaf gehoor aan deze oproep. De leiding van de Nationale Jeugdstorm zette de plannen uiteen. Men stelde voor dat alle organisaties, inclusief de NJS, zich zouden ontbinden om dan daarna samen een echte, zuiver Nederlandse jeugdbeweging op te richten. Tot verbazing van de NJS was men niet enthousiast en bleken meerdere bijeenkomsten nodig. De Nationale Padvinders Raad weigerde iedere medewerking. Overigens werd niet door iedereen de opinie gedeeld dat het oprichten van één nationale jeugdbeweging een slecht idee was. Eén van hen was Ernst Zilver, leider bij de Amsterdamse Jan van Nassaugroep. Na de Duitse inval stak hij - oorspronkelijk zeer Oranjegezind, maar daarin erg teleurgesteld na de vlucht van het Koninklijk Huis naar Engeland - zijn sympathieën voor de NSB niet onder stoelen of banken. Toen De Nederlandse Padvinders voet bij stuk hield, en niet wilde opgaan in één grote jeugdbeweging, besloot hij met zijn hele groep (of wat daar inmiddels nog lid van was) het lidmaatschap van koepelvereniging NPV op te zeggen en over te stappen naar de NJS. Landelijk gezien waren er onder de padvinders echter maar heel weinig overlopers.
Op 2 april 1941 nam de bezetter het besluit tot het verbod van Scouting en op 9 april verscheen in de dagbladen een A.N.P.-bericht dat de scoutingorganisaties verboden en ontbonden waren. In het bericht stond onder meer als reden genoemd dat de Nederlandsche padvinders (...) centraal vanuit het internationale padvindersbureau te Londen geleid werden en een actief instrument der Britsche cultureele en politieke propaganda waren (zie afbeelding).
De topleiders en leidsters van de Vereniging de Nederlandse Padvinders, de Katholieke Verkenners en het Nederlandse Padvindstersgilde en enkele nog bestaande "vrijbuiters-organisaties", o.a. de confessionele Vierkantsjongens en Nederlandsche Meisjes Club (Driehoekmeisjes), werden van hun bed gelicht. Opgesloten en verhoord door de Gestapo en de Sicherheitsdienst. De Nationale Hoofdkwartieren werden verzegeld. Administratie, archieven en andere zaken werden in beslag genomen, verwijderd en verbrand. Ook de Scout Shops en de Gilde Winckels werden gesloten en alle goederen verwijderd en vernietigd. In enkele plaatsen werden manschappen van de marechaussee door de Sicherheitsdienst ingeschakeld. Deze wisten dit kort van te voren en daar er ook onder hen padvinders of oud-padvinders waren haalden zij, voor de officiële dag van inbeslagname, al een enkele Scout Shops leeg. Alles werd opgeslagen in de marechausseekazerne en kwam bij de bevrijding weer beschikbaar. (dit gebeurde bijvoorbeeld in Breda). Dit uiteraard niet zonder risico.
Ook de groepshuizen werden verzegeld. De meeste groepen hadden dit alles min of meer zien aankomen en hadden hun tenten en ander materiaal verdeeld over de leden, zodat deze het thuis konden bewaren. De gebouwtjes, met wat er nog in lag, werden in beslag genomen en verzegeld en later, met inhoud overgedragen aan de NJS of de Duitse Hitler Jugend. Die gooiden al het niet bruikbare in het vuur en zo ging er veel waardevols verloren. Van de padvinders kon men zeggen: men stond er bij en men keek er naar. Was kwaad zo niet woedend maar machteloos. Hier en daar ging een groepshuis plotseling in vlammen op.
Desondanks bleven sommige scouts ondergronds toch doorgaan met hun verenigingsverband. Het werk met de welpen en kabouters werd - als zijnde te gevaarlijk - opgegeven doch de oudere verkenners en padvindsters, de voortrekkers en pioniers (boven de 18) en de leden van de Broederschap van Oud-Padvinders bleven elkaar ontmoeten en bleven bijeenkomsten houden zij het op beperkte schaal. Meestal per patrouille of ronde bij iemand thuis. Het verboden uniform werd ter plekke uit de tassen gehaald en aangetrokken. Deze bijeenkomsten werden af en toe bezocht door één van de leiders of leidsters en zo hield men contact. In de zomer van 1941 waren er zelfs die op zomerkamp gingen. Men verbleef in schuren van goedwillende boeren of zette de tentjes op in een dicht bos.
De Nazi's, zowel de Duitse als de Nederlandse, waren gewend aan het 'Führerprinzip', d.w.z. dat bevelen van "boven" kwamen en de ondergeschikten dienden ze precies uit te voeren zonder daarbij na te denken of een eigen mening te vormen. Toen de Nazi's Scouting verboden en ontbonden waren zij van mening dat met het verwijderen van de structuur en de topleiding de Beweging totaal in het niets zou oplossen. Men wist kennelijk niet dat Scouting juist was gebaseerd op het patrouillesysteem dat uitstekend kon werken zonder leiding van boven en daardoor bleef Scouting bestaan. En dit werd wel duidelijk toen in september 1944 van uit het Zuiden van het land de Bevrijding begon en toen, overal waar de Duitsers verdreven werden en de Bevrijders arriveerden, Scouting en Guiding onmiddellijk weer herleefden en padvinders en padvindsters in uniform weer op straat verschenen en hun activiteiten hervatten.
A.E. Oosterlee en mr. Jo Cals (de latere minister van Onderwijs en minister-president) nemen de leiding in handen, en ook het NPV herrijst. Wanneer ook de rest van het land in 1945 bevrijd wordt, blijkt de scoutingbeweging nog altijd springlevend en onder de jeugd is grote animo voor de vereniging. Op 4 juli wordt een vierde beweging opgericht: de Nederlandse Gidsenbeweging (NGB).
Na oorlogstijd[bewerken | brontekst bewerken]
In 1958 wordt de eerste Rowanafdeling, "Senior-Verkenners", opgericht en dat aantal groeide snel.
Bij de oprichting waren jongens en meisjes strikt gescheiden, maar dit veranderde in Nederland rond 1970 toen de Wesselgroep uit Vlaardingen deze tweedeling doorbrak en startte met een gemengde welpenhorde en vervolgens een gemengde zeeverkennerwacht oprichtte die ze Waterscouts noemden.
In 1973 gingen de verschillende Padvinderij-organisaties samen in Scouting Nederland. Vanaf dat moment was het ook officieel mogelijk om gemengde speltakken op te richten. De Junioren en Senioren heetten voortaan Padvindsters of Gidsen en Sherpa's, de Pionier(ster)s en Voortrekkers Jongerentak of Pivo's.
De Bevers is een nieuwe tak voor kleine kinderen. De Boy-Scouts van Canada waren in de zeventiger jaren gestart met een speltak voor 5-7 jarigen. Toen over die succesvolle ontwikkeling in het kaderblad van Scouting een reportage stond, begonnen er spontaan op diverse plaatsen in Nederland beverkolonies. Zo had Scouting Nederland onverwacht Bevers in z'n gelederen. In 1985 werd deze speltak landelijk en voorzien van een eigen programma: De wereld van Lange Doener. Even spontaan waren ooit de Verkenners en Padvindsters begonnen. Zo heeft de geschiedenis zich weer eens herhaald.
Halverwege de jaren '90 van de twintigste eeuw ontstonden de Esta's, de gemengde variant van Welpen en Kabouters, met hun spelprogramma Het kind met de Hoge Hoed. Verkenners en Padvindsters/Gidsen werden voortaan Scouts genoemd, en Rowans en Sherpa's Explorers. Begin 21ste eeuw duiken er ook Dolfijnen op: jongens en meisjes van 7-11 jaar, die spelen op en rond het water.
In 2004 is er een speltak voor volwassen, Plusscouts aan Scouting toegevoegd. Het is echter niet nieuw. Er ontstonden al vroeg seniorenstammen die scout wilden blijven ondanks ze ouder dan 23 jaar waren. Doordat zij het destijds niet met de fusie van de verschillende scoutingverenigingen eens geweest waren, en daardoor niet meegegaan waren in 1973 met de nieuwe organisatie, hadden ze zich verenigd in de Vereniging Vrienden van Scouting. In 2004 traden zij alsnog als Plusscouts toe tot Scouting Nederland.
Bonaire, Saba and Sint Eustatius[bewerken | brontekst bewerken]
Op Bonaire zijn 2 Scoutinggroepen aangesloten bij Scouting Antiano en 1 Gidsengroep bij de Asosiashon di Guia PNA, op de beide andere eilanden zijn geen Scoutinggroepen aangesloten bij de WOSM en/of WAGGGS. Op Saba is wel de Sea Scouts Saba en op Sint Eustatius de Boys' Brigade St. Eustatius, de Garfield Pathfinders Club, St. Eustatius en de Girls Brigade St. Eustatius actief.
- Zie hoofdartikel voor meer informatie over Scouting in Caribisch Nederland
Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]
- Geschiedenis Scouting (voor een breder kader van de oprichting van scouting wereldwijd)
- Oudste scoutinggroep (een verzameling oudste speltakken en scoutinggroepen van Nederland)
- Scouting Nederland (de latere landelijke overkoepelende organisatie)
Bron
- Voor "Scouting in oorlogstijd; 1940-1945" zijn grote delen letterlijk overgenomen uit het artikel Scouting en de Nationale Jeugstorm, Piet J. Kroonenberg, Amsterdam, januari 2005
Datum | Gebeurtenis |
---|---|
3 augustus 1910 | de 16e Oxford troep bezoekt Nederland en België. |
2 april 1941 | Scouting in Nederland verboden door de Nazi's |