Scoutingprincipes

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Ga naar:navigatie, zoeken

Scouting is sinds haar oprichting gebaseerd op een aantal principes. Deze principes zijn bedacht door Robert Baden-Powell en vaak opvoedkundig van aard. Ze worden nog steeds toegepast.

WOSM[bewerken]

Volgens de World Organization of the Scout Movement zijn de belangrijkste principes: plicht/dienst aan God (of een hogere macht), anderen en jezelf.

Plicht/dienst aan God (of een hogere macht)[bewerken]

Elke persoon heeft een verantwoordelijkheid om te zoeken voorbij de materiële zaken naar een hoger kracht dan de mensheid. Dit betekent op zoek naar:

  • een spirituele realiteit die zin en richting geeft aan je leven, en
  • zin te ontdekken in geestelijke waarden en een leven te leven in overeenstemming met deze waarden.

Plicht/dienst aan anderen[bewerken]

In ruime zin is dit een verantwoordelijkheid jegens alle andere zaken behalve zichzelf. Dit betekent:

  • het herkennen en rekening houden in de manier waarop men leeft met dat je niet de enige belangrijke persoon op deze aarde bent, dat elke persoon rechten, gevoelens, verwachtingen, behoeften, enzovoorts heeft ;
  • het besef dat mensen van elkaar afhankelijk zijn, dat wil zeggen niemand kan leven zonder anderen. Iedereen heeft relaties met anderen nodig om zichzelf als persoon te manifesteren en iedereen kan profiteren van de bijdrage die elke persoon maakt aan de wereld.

Elke persoon heeft dus een verantwoordelijkheid jegens anderen. Dit houdt in:

  • respect voor ieders waardigheid;
  • het spelen van een actieve en constructieve rol in de samenleving en het maken van een persoonlijke bijdrage daaraan;
  • het helpen in tijden van nood en de verdediging van de weerlozen, of ze nu een deur verder of dat ze leven in een heel andere omgeving aan de andere kant van de wereld.
  • het herkennen en rekening houdend in de manier waarop men leeft, met de integriteit van de natuurlijke wereld.

Plicht/dienst aan jezelf[bewerken]

Elke persoon heeft de plicht om zijn eigen zelfstandigheid te ontwikkelen en verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf. Dit omvat:

  • verantwoordelijkheid nemen voor je eigen ontwikkeling (fysiek, intellectueel, emotioneel, sociaal en spiritueel);
  • streven naar een zichzelf als een persoon gerespecteerde manier van leven (bijvoorbeeld de zorg voor de eigen gezondheid, het opkomen voor je rechten als mens, het nemen van beslissingen die men diep van binnen voelt als goed voor je persoon, enzovoorts.).

In staat zijn om dit te doen veronderstelt het streven om beter kennis te maken met zichzelf, in alle rijkdom en complexiteit die kenmerkend is voor elke persoon met sterke en zwakke punten, verwachtingen, behoeften, enzovoorts.

Scoutingprincipes en -methode[bewerken]

Principe1.jpg

Robert Baden-Powell bouwde in het Scoutingspel een aantal principes, die de basis van de Scoutingmethode gingen vormden. Leiding mochten altijd het spel aanpassen om het aantrekkelijk te maken voor de leden of tegemoet te komen aan specifieke of nieuwe uitdagingen die de leden zouden tegenkomen in hun leven. Maar de principes zelf waren de kern van Scouting en waren door hem niet bedoeld om zomaar te veranderen. Dit zijn opvallend opvoedkundige principes, die Scouting erg aantrekkelijk maakte voor gedreven leiders, zoals bijvoorbeeld vooruitstrevende leraren die in de beginperiode vaak de taak van scoutsleiding op zich namen. Hij vertrok van enkele losse ideeën en maakte er later mooie analyses en systemen van. Deze goot hij in een raamwerk die men de scoutingmethode is gaan noemen. Er werd een trainingscentrum in het Gillwellpark opgericht waar kaderleden uit verschillende landen vorming konden krijgen in deze principes zodat zij deze kennis konden verspreiden naar scoutingfederaties in de hele wereld.

De belangrijkste principes[bewerken]

  • Achter het Scoutingspel zit opvoeding, maar verborgen voor de verkenners. Het spel is vooral leuk, maar je moet er tegelijk van leren. Er wordt dus niet "gepreekt", want dat verveelt de verkenner.
  • Het programma is gebaseerd op een volwassen, avontuurlijk buitenleven, zoals landverkennen of zeeverkennen (mannenwerk teruggebracht op jongensformaat).
  • Verkenners moeten leren zelfstandig te zijn, dat wil zeggen eigen beslissingen kunnen nemen zonder de hulp van anderen, zoals vrienden of leiding. Bij Scouting gebeurt dit door ze in avontuurlijke, dus moeilijke omstandigheden te brengen, zonder hulp in de directe buurt.
  • Verkenners zijn georganiseerd in kleine groepjes (patrouille/bak) omdat dit de natuurlijke manier is waarop jongens met elkaar omgaan (vriendenclub, benden). De verkenner moet zich vooral lid voelen van de patrouille, daarna pas van de groep. De eerste patrouilles waren van dezelfde leeftijd, terwijl de patrouilleleider door de patrouilleleden werd gekozen.
  • De verkenner leert in een patrouille samenwerken en daarvoor iets van hun zichzelf inleveren.
  • De patrouilleleider/bootsman leert leidinggeven en daarmee verantwoordelijkheid nemen voor anderen.
  • De patrouille/bak is vrijwel zelfstandig. Zij bepalen zelf hun programma, kampen en financiën. De leiding beperkt zich tot begeleiden, helpen en controle op veiligheid.
  • Scouting is weinig competitief. Verkenners leren omdat ze het onderwerp leuk vinden, niet in een wedstrijd om beter te zijn dan anderen.
  • Bij leren is het niet de bedoeling om instructie te geven, maar om de verkenners enthousiast te maken, zodat ze zelf gaan leren.
  • Scouting is geen school met een strak leerplan en exameneisen. Uiteindelijk is de belangrijkste maatstaf waaraan een verkenner wordt beoordeeld: de inspanning die hij in zijn werk steekt.
  • "Learning by doing". Dat wil zeggen dat er geen theorie uit het hoofd geleerd moet worden (of studie geschreven) die daarna niet meer gebruikt wordt. Het betekent niet alleen maar doen en dan leer je wel. Wie wil pionieren moet eerst uit een boekje de sjorringen leren, maar ze dan wel in pionierprojecten gebruiken, want zo leer je pas echt hoe ze werken.
  • Met klasse-eisen leert de verkenner in stappen de technieken voor het Scoutingprogramma. Het eindpunt is het einddoel van Scouting: zelfstandig een tocht kunnen maken.
  • Met vaardigheids-insignes kan de verkenner kennis maken met wat misschien hobby of werk kan worden, of gewoon leuk is. Er zijn daarom een groot aantal onderwerpen, die soms niets met het Scoutingprogramma te maken hebben. Het niveau is niet hoog, dus insignes zijn niet bedoeld als specialisatie.
  • Scouting is individueel. Het gaat niet om de kwaliteit van de groep, maar iedere verkenner moet op zijn eigen niveau vooruitgaan.
  • Scouting verbiedt niet, maar geeft in plaats daarvan leukere alternatieven. De verkennerswet kent daarom geen verboden, maar suggesties voor wat je wél moet doen.
  • De wet: "De jongen wordt niet bestuurd door wat niet mag, maar geleid door wat wél moet. De verkennerswet was daarom bedacht als een gids voor zijn acties, en niet als een onderdrukking van zijn fouten. Het stelt slechts wat goed fatsoen is en wat verwacht wordt van een verkenner"
  • De belofte: "een plechtige kleine belofte, eenvoudiger om te houden dan een eed, waarin hij op zich neemt om zijn best te doen om:..."
  • De leider moet een "boysman" zijn, zo dicht mogelijk bij de verkenners staan en niet leiden maar begeleiden.
  • Opvoeding gebeurt voor een belangrijk deel door het voorbeeld van de leiders.
  • Scouting speelt in op de verbeelding van verkenners, door een fantasiewereld van woudlopers, zeelieden én een beetje vreemde, theatrale omgeving, met aparte woorden, yells, gebruiken. Het uniform is daar een onderdeel van.
  • Een verkenner moet een religie hebben, het doet er niet toe welke (Baden-Powell vond dat alle religies dezelfde God vereerden). Scouting moet de verkenner aanmoedigen om zijn godsdienstige plichten te vervullen, maar kiest niet zelf voor een religie.

De mate waarin deze principes gebruikt worden hangt sterk af van leider tot leider. Bovendien zijn er verschillen tussen groepen en federaties. Doordat scouting erg groot is geworden en vooral in de breedte (aantal leden) gegroeid is, komt het minder vaak voor dat leiding uit directe interesse voor de ontwikkeling van kinderen scoutsleiding worden. Hierdoor is bij sommige groepen het gebruik van de scoutingsprincipes verwaterd en zijn ze geleidelijk aan een algemener jeugdvereningingsmodel gaan aannemen met de nadruk op de uiterlijke kenmerken van scouting.

De meeste principes zijn erg tijdloos en universeel toepasbaar. Maar dit geldt niet altijd voor het principe dat een verkenner een religie moet hebben. Ondanks dat het in Baden-Powells tijd al erg progressief was om naast het christendom alle godsdiensten tot een organisatie toe te laten, zorgt dit principe nu wel voor erg veel controverse bij sommige federaties zoals 'Boy Scouts of America' die dit principe nog strikt hanteren. In Europa hebben de meeste federaties dit principe wel laten vallen. En zijn er zowel federaties die (zonder toelatingsvoorwaarden zoals in Amerika) religie wel een belangrijke plaats in hun werking geven, als federaties die er bewust voor kiezen pluralistisch of seculier te zijn.

Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.