Ton Koot

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Ga naar:navigatie, zoeken


Antonius Wilhelmus Coenraad Leonardus (Ton) Koot
Icon boy scout.svg
De Nederlandse Padvinders klein.png
De Nederlandse Padvinders
Groep II, Amsterdam
Geboorteplaats
Amsterdam ­Noord-Holland ­Nederland
Geboortedatum
1 maart 1907
Overlijdensplaats
Amsterdam ­Noord-Holland ­Nederland
Overlijdensdatum
12 februari 1986
Bezig met het laden van de kaart...

Ton Koot was een Nederlandse onderwijzer, die later secretaris van het Rijksmuseum in Amsterdam werd. Hij was hopman in Amsterdam, organisator van pers en propaganda bij scoutingevenementen.

Levensloop[bewerken]

Hij was de zoon van haringhandelaar Antonius Franciscus Koot en zijn vrouw Wilhelmina Sophia van Dillen, die in 1907 woonden op de Anjeliersstraat 2 in Amsterdam. Zes jaar later kwam er nog een zusje.

Lager onderwijs kreeg Ton op de Alberdingk Thijmschool aan de Herengracht 40. Een van de onderwijzers daar was Eldert Johannes van Det, die later hoofd zou worden van het Gemeentebureau voor Beroepskeuze. Deze wakkerde bij hem de belangstelling voor de geschiedenis en de cultuur verder aan. Voor zijn voortgezette opleiding ging hij naar de Openbare Handelsschool aan het Raamplein. Daarna ging hij in het bedrijf van zijn vader werken. Met drie vrienden ging hij echter in de avonduren voor onderwijzer studeren. In 1929 behaalde hij zijn akte en in hetzelfde jaar kreeg hij een aanstelling als tijdelijk klasse-onderwijzer. In 1930 werd hij als zodanig verbonden aan de Karthuizersschool aan het Karthuizersplantsoen, waar hij een jaar later in vaste dienst trad. Intussen trouwde hij op 24 december 1930 met een collega, de uit Venlo afkomstige Aleida Cornelia Clement (Venlo, 1903 - Amersfoort, 1991). Hun huwelijk was in padvindersuniform, want zijn vrouw was een leidster bij het NMG. In 1933 werd hun dochter Sylvia Belia Wilhelmina Koot geboren. Wegens de naderende opheffing van de Karthuizersschool verloor hij in 1935 zijn betrekking, waarna hij als invaller aan diverse scholen werkzaam was, tot hij in 1937 weer een vaste aanstelling kreeg aan de Jan van Galenschool aan de Jan van Galenstraat. Onderwijl had hij aan het Knorringa Avondlyceum zijn kennis verdiept en verbreed. In 1938 werd het huwelijk met Aleida Clement door echtscheiding ontbonden en in het zelfde jaar hertrouwde hij met de uit Haarlem afkomstige Elisabeth Agatha Bouman (Haarlem, 1902 - Amsterdam, 1992). Uit dit huwelijk, dat tot zijn dood heeft geduurd, zijn geen kinderen geboren.

In 1939 zei hij het onderwijs vaarwel. Hij aanvaardde een betrekking op het kantoor van de Amsterdamse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. Het volgende jaar werd hij er adjunct-directeur. Toen begon de stroom van publicaties. Hij woonde met zijn vrouw in het benedenhuis aan de Gibraltarstraat 69 in Amsterdam-West. Daar werd tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de vloer geluisterd naar de Engelse zender en Radio Oranje. Als de accu leeg was ging hij ermee om de hoek naar molen De Bloem om hem met windkracht te laten opladen. In 1944 werd hij als eindredacteur betrokken bij het bulletin van Vrij Nederland, VN-Nieuws. Hij kon daarbij gebruik maken van de berichten die hem van de gemeentelijke instanties bereikten. Hij had immers een tijdelijke aanstelling als commies bij de afdeling Kunstzaken der Gemeentesecretarie. Als Gemeentelijk Inspecteur voor het Kunstbezit doorkruiste hij de binnenstad. In die functie beschikte hij over een telefoon, waardoor hij in de gelegenheid was mensen te waarschuwen voor razzia's en vorderingen van fietsen. In 1945 nam hij ontslag uit de gemeentedienst in verband met zijn benoeming tot secretaris van het Rijksmuseum.

In de oorlogsjaren had hij al deel uitgemaakt van de Commissie voor Heemkunde Amsterdam (de latere Gemeentelijke Commissie voor Heemkennis) en van de Commissie voor het Jeugdwerk van het Genootschap Amstelodamum. Na de bevrijding namen zijn activiteiten in het culturele leven snel toe in aantal en in belangrijkheid. Op 7 november 1945 hield hij op de Algemene Vergadering van de Bond Heemschut te Amsterdam een voordracht over het lot van Amsterdam in oorlogstijd. Naast de geleden verwoestingen in onder andere de Jodenbuurt en de havens, noemde hij de bedreigingen van het stadsschoon die te verwachten waren in de komende periode van herstel en vernieuwing. In 1946 werd hij secretaris van de bond en redacteur van het orgaan Heemschut. De bond omvatte toen honderd instellingen en zeshonderd individuele leden. Bij zijn vertrek in 1973 zouden dat er respectievelijk driehonderd en achtduizend zijn. In 1947 werd hij lid van het Initiatief-Comité Amsterdam (ICA). Sinds 1948 combineerde hij zijn werkzaamheden als algemeen secretaris van het Rijksmuseum met die van slotvoogd van het Muiderslot. Van al zijn functies is die te Muiden hem misschien het dierbaarst geweest. Hij maakte het slot tot cultureel centrum met de in 1954 door hem opnieuw opgerichte Muiderkring en het was aan zijn inspanning te danken dat het werd uitverkoren als plaats van uitreiking van de P.C. Hooftprijs. Gedurende zijn voogdij veranderden slot en omgeving en werd de oude staat zoveel mogelijk in ere hersteld. Bovendien legde hij op het slot een archief aan met kopieën van stukken uit openbare archiefbewaarplaatsen, die hem ook de stof leverden voor zijn grotere en kleinere publicaties over het mysterie van Muiden. Tenslotte beschreef hij de meer dan duizend museale voorwerpen die zich in het Muiderslot bevinden. Dit alles vond in de gemeente Muiden zoveel waardering dat bij zijn afscheid in 1972 de op zijn aandringen aangelegde weg waarover men, ter ontlasting van de langs de Vecht gelegen Herengracht, na een bezoek aan het slot naar Muiden terug keert, Ton Kootsingel werd genoemd. In 1951 werd hij lid van de Gemeentelijke Commissie voor de Straatnamen en in 1955 van het bestuur van de Stichting tot Bevordering van de Belangen van het Rijksmuseum. In 1956 was hij voorzitter van het Initiatief-comité Amsterdam. Als zodanig bracht hij bij de herdenking van Rembrandts driehonderdvijftigste geboortedag de Nachtwacht op straat. Dat was een groot succes. Na afloop gingen de kostuums naar het Limburgse Berg en Terblijt, waar sinds 1963 het Nachtwachtsgilde elk jaar op Hemelvaartsdag de vogel schiet. Van 1958 tot 1960 was hij penningmeester van de Anne Frank Stichting. In 1959 werd hij voorzitter van de Stichting Vrienden van het Muiderslot. Verder was hij onder meer bestuurslid van de Vereniging Hendrick de Keyser en de Stichting Diogenes en lid van de Raad van Advies voor de Wereldomroep.

In 1960 verhuisden hij en zijn vrouw naar de Stadionweg 148. Zuid-Afrika kreeg nu ook zijn belangstelling, vooral in verband met Jan van Riebeeck en diens geboortehuis in Culemborg. In 1964 ontving hij een uitnodiging om in het kader van het Cultureel Accoord drie maanden naar Zuid-Afrika te komen om lezingen te houden. Hij legde er onder meer contact met de Stigting Simon van der Stel en haar directeur dr. W. Punt. In juni 1968 schreef hij in het orgaan van de Bond Heemschut een groot artikel over Culemborg en Jan van Riebeeck, en drie jaar later kon hij melden dat de restauratie van diens huis voltooid was. Daarbij constateerde hij dat zelden een restauratie zoveel politieke stof had doen opwaaien en dat het ontstellend was hoeveel onjuistheden en halve waarheden erover waren gepubliceerd om er een stempel van ‘apartheidsbeleid’ op te drukken. Dit onbegrip heeft evenwel aangehouden. Als museum fungeert het Van Riebeeckhuis nauwelijks meer. Het is nu zetel van het streekarchief Tiel-Buren-Culemborg. Per 1 januari 1970 werd hij ontheven van zijn taak als algemeen secretaris van het Rijksmuseum. De toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, dr. Marga Klompé, benoemde hem tot adviseur, toegevoegd aan het Directoraat-Generaal voor Culturele Zaken van haar ministerie. Als zodanig heeft hij zich vooral bezig gehouden met de voorbereiding van de inrichting van het paleis Het Loo te Apeldoorn tot Oranjemuseum. In aansluiting daarop nam hij twee jaar lang het directeurschap waar van het Rijksmuseum Paleis Het Loo.

In 1971 werd herdacht dat Koot gedurende vijfentwintig jaar de dubbelfunctie van secretaris en redacteur bij Heemschut vervuld had. In het blad werd de ‘ware strijder voor het goede doel’ gehuldigd door de oud-voorzitter mr. S.P. baron Bentinck en door het bestuurslid A.G.M. Boost. Eerstgenoemde merkte daarbij op, dat Ton Koot zich nooit en te nimmer door onbegrip en tegenwerking uit het veld had laten slaan en in weer en tegenweer trouw was gebleven aan zijn idealen. Maar de heer Bentinck kon zich voorstellen dat er wel eens perioden geweest waren waarin hij gedacht had ‘nu ze kunnen het me doen, laten ze nu maar eens een andere secretaris zoeken.’ Zou de oud-voorzitter voorvoeld hebben dat er veranderingen op til waren? De aflevering van oktober 1972 was de laatste met zijn naam in de kop. In december werd hij door J.E. van der Wielen opgevolgd als eindredacteur. Secretaris van Heemschut was hij toen al niet meer. Niet geheel zonder moeite aanvaardde hij het erelidmaatschap van Heemschut. Ook van Natuur- en Stedeschoon in België werd hij erelid. Sinds 1972 wordt de Ton Kootpenning uitgereikt aan diegene die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor het behoud van erfgoed en toewijding bij het behoud van monumenten. In 1976 nam hij zijn laatste belangrijke functie op zich. Hij werd voorzitter van de Stichting West-Indisch Huis. In het gerestaureerde pand op de Herenmarkt werden bejaardenwoningen, de Volksuniversiteit en de trouwzalen van de gemeente ondergebracht. De laatste jaren kon men in het Nieuws van de Dag iedere zaterdag een historische bijdrage van hem lezen.

Op 12 februari 1986 bracht hij 's middags zijn post naar de brievenbus op het Minervaplein, vlak bij zijn woning. Bij zijn terugkeer voelde hij zich niet goed. Enkele ogenblikken later was hij aan een maagbloeding overleden. Op 17 februari werd hij op zijn uitdrukkelijk verzoek in de familiekring gecremeerd. Precies een jaar later is op de binnenplaats van het West-Indisch Huis door de commissaris der Koningin in de provincie Noord-Holland, R.J. de Wit, in aanwezigheid van zijn vrouw en vele genodigden te zijner ere een bronzen gedenkplaat onthuld. Daarop is zijn door Geurt Brinkgreve vervaardigd profielportret aangebracht met de tekst ‘Ton Koot 1907-1986. Onvermoeid strijder voor de schoonheid van stad en land. Voorzitter van de Stichting Het West-Indisch Huis die in de jaren 1977-'81 dit gebouw herstelde.’ Op de bijeenkomst in de Compagnieszaal die aan deze onthulling voorafging heeft mr. G.W. van Herwaarden, oud-hoofd van de afdeling Monumenten van het ministerie van WVC, gewezen op het vele dat hij op het gebied van monumentenzorg bereikt heeft, als individu zowel als in de vermomming van Heemschutbestuurder[1].

Scouting[bewerken]

Achtste Gilwell verkennerscursus met o.a.Ton Koot, Johan Wijnsouw en John de Jong

Ton was ook een enthousiast scout. In 1920 wordt hij lid van Groep II om daar op zijn 19e ook vaandrig te worden. Hij richtte in 1929 het voortrekkersblad "De Huifkar" op dat niet lang daarna (in 1933) ook landelijk wordt uitgegeven door de NPV[2]. Hij deed verslag van vele scoutingbijeenkomsten en -evenementen in De Padvinder, Weest Paraat en De Verkenner. Vanaf 1930 verzorgde hij radioprogramma’s over Sint Jorisdag[3], het Nationaal Kamp[4]. Hij schreef artikelen over het Nationaal kamp van 1932[5] en als deel van zijn taak leidde hij belangstellenden rond over het kampterrein[6]. Zijn relatie met de pers was zeer goed[7]. In het Nationaal kamp van 1932 is verantwoordelijk voor pers en propaganda. In 1934 is hij de oubaas van de Nakotastam van de 4de Amsterdamse groep[8]. In de twee jaren voorafgaand aan de jamboree in Vogelenzang werkte hij met het hoofdbestuur van de NPV aan een doorlopende campagne om Nederland klaar te stomen voor de komst van de buitenlandse padvinders in 1937[9][10]. Tijdens de wereldjamboree van 1937 in Vogelenzang is hij de hoofdredacteur van de kampkrant Jamboree-Post en schreef hij na de jamboree het Jamboree-logboek. Hij was het die uitgebreid in de pers (vele krantenedities) uitleg[11] gaf over de problemen tussen de organisatoren van de jamboree. In 1938 stopt hij met zijn actieve scoutingloopbaan. Op 1 januari 1938 stopte hij als hoofdredacteur van De Huifkar; hij werd opgevolgd door Piet Telder. Hij werd benoemd tot eredistrictscommissaris.

Tijdens de 2e Wereldoorlog publiceert hij het illegale krantje "Vrije Jacht" en hijzelf schrijft erin onder de schuilnaam "Den Weiman". Het verschijnt onregelmatig tussen 1941 en 1945[12].

Het eerste nummer van Vrije Jacht.

Publicaties[bewerken]

  • Hoe men een troep leidt; origineel van Ernest Young; vertaling uit het Engels door Ton Koot; 1931
  • Nationaal Kamp, 2 tot 12 augustus 1932; 1932[13]
  • Insigne Gids voor Amsterdam, een verzameling van elf brieven, november 1932
  • Verkenner eerste klas; 2e geheel herziene druk; Den Haag; De Nederlandsche Padvinders,
  • Volg het Spoor; Wereldbibliotheek; met tekeningen van Titus Leeser; 1935
  • Met Tent en Rugzak; ANWB; 1935
  • Sportief Kampeeren; Libelleserie; uitgeverij Bosch&Keuning ; 1936[14]
  • B.-P. de Chief! : 80 romantische jaren uit het leven van Lord Baden-Powell; 1937[15][16]
  • Jamboree logboek 1937 : officieel gedenkboek; 1937[17]
  • Houtvuren; ANWB; 1940[18]
  • Klaar voor 't kamp; ANWB; 1939[19][20]
  • En nu ... Nederland in!; Uitgeverij J.M. Meulenhoff; 1940[21]

Onderscheidingen en eretitels[bewerken]

  • Officier in de Orde van de Nederlandse Leeuw (Koninkrijk der Nederlanden, 27 juni 1958)
  • Verzetsherdenkingskruis 1940-1945
  • Officier d’Academie (Republiek Frankrijk, 5 augustus 1955)
  • Officier in de Orde van de Poolster (Koninkrijk Zweden, 24 november 1956)
  • Officier in de Orde van de Kroon (Koninkrijk België, 25 januari 1961)
  • Officier in de Orde van Sint Olav (Koninkrijk Noorwegen, 24 maart 1965)
  • Monumentenpenning (1975)
  • Visser Neerlandiaprijs (Algemeen-Nederlands Verbond, 1975)
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.