Ko Oranje

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Versie door Bot egel (overleg | bijdragen) op 11 okt 2022 om 11:13 (Robot: automatisch tekst vervangen (-==\n{2,} +==\n))
Ga naar:navigatie, zoeken


Prof. mr. dr. Jacobus Oranje
Icon boy scout.svg
De Nederlandse Padvinders klein.png
De Nederlandse Padvinders
Raad der Vereeniging
Geboorteplaats
Berkel ­Zuid-Holland ­Nederland
Geboortedatum
27 juli 1898
Overlijdensplaats
Amsterdam ­Noord-Holland ­Nederland
Overlijdensdatum
6 april 1946
Bezig met het laden van de kaart...

Ko Oranje was een Nederlandse hoogleraar rechtsgeleerdheid, rector magnifcus en verzetsman. Hij was lid van de Raad der Vereeniging van De Nederlandse Padvinders.

Levensloop

Studie, Zuid-Afrika en de Vrije Universiteit

Na zijn eindexamen gymnasium ging hij rechten en theologie studeren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Vanwege zijn zwakke gezondheid ging hij in 1919 na het behalen van beide kandidaatsexamens als leraar klassieke en moderne talen in Zuid-Afrika werken aan de Boys High School in Pretoria. Hier leerde hij zijn latere echtgenote, Maria Jacoba (Marie) van der Meulen (1898-1962), kennen die als lerares werkte aan de Girls High School aldaar[1]. In 1925 kwam Oranje met verlof naar Nederland en rondde zijn academische studies af met een doctoraal examen in de rechtswetenschap. Hij keerde terug naar Zuid-Afrika om zijn werkzaamheden daar af te ronden en trad in het huwelijk met Marie van der Meulen. Beiden keerden daarna naar Nederland terug. Zij kregen twee zonen en een dochter.

Hij werd rijksambtenaar, hoofdcommies bij het Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid, wat hij anderhalf jaar deed. Hierna werkte hij als jurist (in de functie van secretaris) bij Philips in Eindhoven. Naast zijn werk schreef hij aan zijn proefschrift en promoveerde op 20 mei 1938 aan de Vrije Universiteit. In 1939 werd hij hoogleraar handelsrecht, faillissementsrecht en burgerlijk procesrecht aan de VU in Amsterdam.

Tweede Wereldoorlog

Vanaf het begin van de Duitse bezetting raakte hij betrokken bij het verzetswerk. Hij vond het van het grootste belang om zich in te zetten voor en leiding te geven aan het verzet en organiseerde de medewerking van velen bij zijn activiteiten. In het voorjaar van 1943 werd hij rector magnificus en zette hij zich in voor de benarde positie waarin vele studenten van zijn eigen universiteit, maar ook anderen verkeerden. Hij werkte mee aan en initieerde interacademische contacten tussen hoogleraren, docenten en studenten en coördineerde vele agitatie- en verzetsacties. Ook regelde hij dat na de sluiting van de universiteiten studenten bij hem thuis en bij collega’s clandestien tentamens konden blijven afleggen. Voor zijn werk in het verzet maakte hij onder andere deel uit van de Raad van Verzet, de Grote Adviescommissie der Illegaliteit, het illegale centrale comité der ARP en het Nationaal Comité[2].

Met zijn welsprekendheid en juridische scholing wist hij, zich beroepend op het volkenrecht, de bezetter te wijzen op zijn verplichtingen. Hij zocht hierbij altijd het contact met de Duitse autoriteiten, zodat zijn autoriteit en positie hem toegang bleef verschaffen in gevangenissen en kampen en hij lange tijd vrij kon blijven reizen. Door die reizen kon hij velen helpen in binnen- en buitenland. Het hoofddoel van zijn missie op die reizen was het verzet; voortdurend organiseren en aanzetten tot verzet. In 1944 werd hij als vertegenwoordiger van de christelijke 'zuil' lid van het College van Vertrouwensmannen van de Nederlandse regering in Londen. Zijn werk werd steeds moeilijker, omdat de Duitsers hem op de lijst van staatsgevaarlijke elementen hadden geplaatst en hij daardoor gedwongen werd van het ene adres naar het andere te verhuizen.

Na de Tweede Wereldoorlog

Door al het werk dat hij had verzet om structuren voor overgangsgezag en media op poten te kunnen zetten verliep de wederopbouw van Nederland na de oorlog veel sneller dan verwacht. Hijzelf keerde terug naar zijn universiteitswerk, nam tentamens af en zette de organisatie weer op poten. Op 19 september 1945 nam hij afscheid van de universiteit als rector magnificus, om vicepresident te worden van het Bijzonder Gerechtshof, dat zich bezighield met het berechten van politieke delinquenten. Ook werkte hij als lid van de Groote Advies-Commissie der Illegaliteit.

In oktober 1945 werd hij ernstig ziek en moest geopereerd worden. Na een aanvankelijk herstel keerde zijn ziekte terug en hij overleed op 6 april 1946 in Amsterdam. Zijn begrafenis werd onder andere bijgewoond door minister-president Schermerhorn en professor Gerbrandy.

Scouting

Hij was lid van de Raad der Vereeniging van De Nederlandse Padvinders.

Onderscheidingen en eretitels

  • Verzetskruis (Koninkrijk der Nederlanden, 7 mei 1946); deze onderscheiding is hem postuum toegekend[1]
  • Verzetsherdenkingskruis (Koninkrijk der Nederlanden)
  • Medal of Freedom (Verenigde Staten van Amerika)
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.