Theodoor Frederik Jan Muller Massis

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Versie door Alphendulk (overleg | bijdragen) op 2 feb 2022 om 22:44 (→‎Levensloop)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar:navigatie, zoeken


Theodoor Frederik Jan Muller Massis
Icon boy scout.svg
De Nederlandse Padvinders klein.png
De Nederlandse Padvinders
Raad der Vereeniging
Geboorteplaats
Wichmond ­Gelderland ­Nederland
Geboortedatum
27 juli 1866
Overlijdensplaats
Den Haag ­Zuid-Holland ­Nederland
Overlijdensdatum
18 juli 1948
Bezig met het laden van de kaart...

Theodoor Frederik Jan Muller Massis was een Nederlandse militair en lid van de Raad van State. Hij was lid van de Raad der Vereeniging van De Nederlandse Padvinders.

Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]

Zijn vader (ds. D.G.W. Muller Massis) was hervormd predikant en zijn moeder was barones Jacoba van Eck[1]. Hij kreeg lager onderwijs op het protestantse instituut De Klokkenberg in Nijmegen en volgde daarna drie jaar onderwijs op de HBS in dezelfde stad. Op 2 augustus 1882 werd hij benoemd tot cadet bij het Wapen der Infanterie bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda. In 1886 had hij zijn studie aan de KMA met goed gevolg afgerond. Hij werd bevorderd tot tweede luitenant en geplaatst bij het 1e Regiment Infanterie in Leeuwarden. Hij trouwde met Johanna Jacoba Bolman in Leeuwarden op 17 juli 1890[2]. In 1894 wordt hij geplaatst in Den Haag, waar hij in 1896 een opleiding Krijgskunde volgde aan de Hogere Krijgsschool. In 1901 werd hij geplaatst bij de Generale Staf in Den Haag om in 1903 weer in actieve dienst bij de infanterie om als kapitein geplaatst te worden in Hoorn. Kort daarop werd hij weer geplaatst bij de Generale Staf. Hij was docent aan de Hogere Krijgsschool van 1905 tot in 1913. Hij is een sleutelfiguur in verschillende opvolgende perioden van de Nederlandse militaire geschiedenis. Als docent van de Hogere Krijgsschool was hij gedurende acht jaar verantwoordelijk voor de tactische vorming van tientallen hoofd- en opperofficieren die in de jaren daarna het leger moesten gaan leiden. In 1913 ging hij weer in actieve dienst in de rang van majoor en als commandant van een bataljon bij de Grenadiers en Jagers in Den Haag. In 1915 werd hij benoemd in een bureaufunctie bij het Departement van Oorlog (nu ministerie van Defensie) in Den Haag. In 1916 werd hij in de rang van luitenant-kolonel (overste) aangesteld als militair attaché. In 1917 begon zijn periode van vier jaar als militair attaché in achtereenvolgens Berlijn en Wenen. Hij verzamelde als militair attaché een schat aan informatie over het Duitse (en Oostenrijk-Hongaarse) leger en de contemporaine oorlogvoering. Als militair attaché stond hij aan de wieg van verschillende organisatorische, tactische en technologische ontwikkelingen binnen de landmacht. Door zijn rol in het diplomatieke werk van de ambassades had hij veel internationale contacten, waaraan hij zijn Duitse en Scandinavische onderscheidingen te danken had. Daarna volgden kort achter elkaar twee bevorderingen, in 1918 tot kolonel en in 1920 tot generaal-majoor. In 1922 werd hij benoemd tot commandant van het veldleger, het parate deel van het Nederlandse leger. Als commandant van het veldleger in de rang van luitenant-generaal groeide zijn invloed op het leger. Hij implementeerde de dienstplichtwetten van 1922 en centraliseerde het gros van de wapens en dienstvakken onder zijn commando. Op 1 januari 1929 werd hij op eigen verzoek eervol ontslagen uit militaire dienst; hij was benoemd tot lid van de Raad van State (Staatsraad)[3]. Zijn lidmaatschap van de Raad van State werd onderbroken door de bezetting van Nederland door Nazi-Duitsland; de Rijkscommissaris ontsloeg hem eind 1940, om in de zomer van 1945 bij Koninklijk Besluit weer aangesteld te worden.

Scouting[bewerken | brontekst bewerken]

Hij was lid van de Raad der Vereeniging van De Nederlandse Padvinders.

Onderscheidingen en eretitels[bewerken | brontekst bewerken]

  • Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw (Koninkrijk der Nederlanden, 1926)[4]
  • Ridder in de Orde van Oranje-Nassau met zwaarden (Koninkrijk der Nederlanden, 1910)
  • Grootofficier in de Nationale Orde van het Legioen van Eer (Republiek Frankrijk)
  • Officier in de Orde van de Kroon (Koninkrijk Italië, 1912)
  • Ridder der 3e klasse in de Orde van de Kroon (Koninkrijk Pruisen, 1912)
  • Officier in de Orde van Leopold II (Koninkrijk België, 1912)
  • Ridder der 3e klasse van de Orde van Militaire Verdienste (Koninkrijk Beieren, 1918)
  • Ridder der 2e klasse van het IJzeren Kruis (Koninkrijk Pruisen, 1920)
  • Commandeur Grootkruis in de Orde van het Zwaard (Koninkrijk Zweden, 1923)
  • Commandeur der 1e klasse in de Orde van de Dannebrog (Koninkrijk Denemarken, 1922)
  • Grootkruis in de Orde van Sint Olaf (Koninkrijk Noorwegen, 1926)

Bronnen en referenties

  1. P. Groen en W. Klinkert (eds.), Studeren in uniform. 175 jaar Koninklijke Militaire Academie (Den Haag 2003)
  2. portret bij het RKD
  3. Parlement.com
  4. Kanselarij der Nederlandse Orden
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.