Zeilen wordt binnen scouting gedaan door de waterscoutingtak. bij scoutinggroepen in Nederland gebeurt het zeilen met een lelievlet of een lelieschouw.
Bij het zeilen wordt er gebruik gemaakt van de kracht van de wind. Het zeil en de manier waarop dit is afgesteld veranderen de snelheid en richting van de inkomende wind, en zorgen er zo voor dat er een kracht op de vlet wordt uitgeoefend.
De roerganger heeft het woord, er wordt geen schoot gevierd, zwaard gepakt of anker gelicht voordat deze daartoe opdracht geeft. De roerganger bevind zich op of vlak voor het achterdek en altijd tegenover het grootzeil, aan de hoge kant van de vlet.

Zeiltheorie

Vleugel profiel

De vrije stroming van wind wordt door een zeil vertraagd en afgebogen. Daardoor ontstaat er een drukverschil tussen de kant waar de wind vandaan komt van het zeil en de van de wind afgekeerde zijde. Dit veroorzaakt het zogenaamde Bernoulli effect, er ontstaat een kracht op het zeil die dit wil verplaatsen in de richting van de bolling. Dit drukverschil blijft zolang het zeil meer wind vangt aan de holle zijde, ook als niet het hele zeil de volle wind vangt. Een meeuw blijft soms uren achtereen vliegen zonder met de vleugels te slaan, zij zijn de ware meesters in het zeilen.

Zeilpunt

Men definieert het zeilpunt als het zwaartepunt van het totaal van krachten op het zeil. Voor een begrip van de krachten die op een schip werken rekent men alsof de totale door wind veroorzaakte kracht op het zeil, of meerdere zeilen, in het zeilpunt aangrijpt; de richting van die kracht wordt beschouwd als haaks op het zeil staand met de bolling mee. Door de stand van de zeilen te veranderen verplaatst men het zeilpunt.

Lateraalpunt

Het natte deel van de romp, het zogenaamde onderwaterschip is voor het zeilgedrag even belangrijk als het zeil. Zijwaarts wegdrijven (drift, verlijeren) wordt tegengegaan door het midzwaard of zijzwaarden. Minimale voorwaartse weerstand wordt bereikt door de romp een slanke vorm te geven. De weerstand die het onderwaterschip geeft is ook uit te drukken als een kracht, het punt waarop deze kracht aangrijpt noemt men het lateraalpunt.
Met het roer kan men het lateraalpunt verplaatsen. De helmstok naar stuurboord bewegen verplaatst het lateraalpunt naar bakboord.

Door nu deze krachten te kombineren komt er een (vector) som van deze krachten op de vlet te staan. Als de som niet nul is gaat de vlet in die richting.

Koersen

Voor de wind

Als een vlet met de wind mee vaart staat het zeil dwars op de vlet en oefent de wind een grote kracht naar voren uit op het zeilpunt, Het water oefent een kleine kracht uit naar achteren op het lateraalpunt. De krachten heffen elkaar niet op, de resultante is een kracht naar voren, vlet gaat naar voren.

Halve wind

Als een vlet met de wind van opzij vaart staat het zeil ongeveer onder 45 graden op de vlet en oefent de wind een kracht naar voren en opzij met de wind mee uit op het zeilpunt, Het water oefent een kleine kracht uit naar achteren en een grote tegen de wind in op het lateraalpunt. De krachten van de wind met de wind mee en van het water tegen de wind in heffen elkaar bijna op, De resultante is een kracht naar voren, vlet gaat naar voren.

Aan de wind

Als een vlet schuin tegen de wind in vaart staat het zeil zo dat het zeil net iets meer wind vangt aan de holle zijde dan aan de bolle zijde. De wind oefent een kleine kracht naar voren en een vrij grote kracht met de wind mee uit op het zeilpunt. Het water oefent een kleine kracht uit naar achteren en een grote tegen de wind in op het lateraalpunt. Zolang de wind iets meer kracht naar voren levert dan de vlet aan weerstand van het water ondervind gaat de vlet vooruit.

Ideale omstandigeheden

Romp

De lelievlet en lelieschouw hebben niet het meest ideale onderwaterschip. Een catamaran of surfplank ligt op het water, een jacht snijd door het water en een platbodem (vlet::flat) ploegt er doorheen.
Een zwaard (dat overigens bij voldoende ruime koersen op kan) zorgt ervoor dat de vlet niet met de wind mee drijft, het verlijeren wordt enigzinds beperkt. Dynamische kimkielen zoals bij catamarans gebruikt worden zorgen dat deze niet verlijeren. Een zwaard of kiel zijn er niet voor om te zorgen dat het schip niet omslaat, zij zorgen er juist voor dat zij gaat hangen!

Tuig

De lelievlet en lelieschouw zijn beide ondertuigd, dat wil zeggen dat de romp meer zeiloppervlak zou kunnen hebben om de maximale krachten van kombinatie te gebruiken. Een ideaal zeil heeft van onder tot boven dezelfde bolling en hoek het bovenlijk zou enigzinds lepelvormig moeten zijn om het laatste restje wind te pakken. Dit wordt deels verkregen met doorgelatte zeilen zoals op sommige catamarans of was het een vlieger.
NB de zwakste schakel bij een vlet is de mast, ga niet wild experimenteren. Mijn persoonlijke ervaring is dat een vlet ongereefd nog zeilbaar is bij kracht 9 Beaufort en met maximaal rif en geen fok bij kracht 11. Een vogelveer is het zeil waar ik van droom.

Enkele begrippen die met de zeiltheorie verband houden

  • Schijnbare wind. Zodra een vlet snelheid maakt verandert de relatieve luchtsnelheid ten opzichte van de schip. Bij een voor de windse koers, waarbij de wind van achter komt, is de netto windsnelheid die de vlet "voelt" gelijk aan het verschil tussen wind- en bootsnelheid. De wind die men aan boord ervaart is zwak. Bij een halve windse koers voelt het alsof de vlet tegenwind krijgt door de eigen snelheid, Men ervaart aan boord dat de koers iets tegen de wind in is, het zeil moet dan ook bij het op snelheid komen iets aangehaald worden. Bij een aan de windse koers is dit nog sterker door de schijnbare wind kan de vlet minder scherp tegen de wind in varen dan men begon zonder snelheid.
  • Rompsnelheid. Een bewegende scheepsromp maakt golven. Als het schip zo snel gaat dat er juist één golf naast de romp ontstaat, zal het verder verhogen van de snelheid onevenredig meer energie kosten; het schip zou dan voortdurend bezig zijn tegen de eigen boeggolf op te klimmen. De maximale snelheid, rekening houdend met dit effect, wordt rompsnelheid genoemd.
  • Planeren. Indien de rompvorm het toelaat kan het beperkende effect van de rompsnelheid vermeden worden doordat de romp meer over het water glijdt, dan dat ze zich erdoorheen dwingt. Met name schepen waarvan de onderkant van de romp enigszins vlak is, zijn relatief gemakkelijker tot planeren te brengen. Het is nodig om over de eigen boeggolf heen te klimmen, als men hier overheen is neemt de snelheid per PK veel meer toe dan ervoor. Het enige wat hiervoor nodig is bij een lelievlet is een buitenboordmotor met enkele honderden paardekrachten.
  • Het effect van waterstroming. Deze werkt door op de snelheid van de boot en dus ook op de schijnbare wind. Met name op rivieren kan de watersnelheid nogal variëren met de plaats waar men vaart.
  • Stuurgedrag. Omdat er onder verschillende omstandigheden een horizontale afstand zal zijn tussen het zeilpunt en het laterale punt werkt er een koppel op het schip, dat daardoor neigt tot oploeven (de kop naar de wind draaien) of afvallen (de kop van de wind afdraaien). De arm van dit koppel is afhankelijk van de zeilvoering, van de helling en de koers van het schip ten opzichte van het water. Het is maximaal bij ongeveer halve wind en minimaal indien de wind ongeveer evenwijdig aan de langs-as van het schip invalt.
  • Hellingshoek. De wind grijpt aan boven het waterniveau. Er ontstaat een koppel dat het schip doet hellen. De arm van het koppel is de afstand tussen het zeilpunt en het lateraal punt. Er ontstaat om twee redenen een tegenwerkend moment. De romp komt dan asymmetrisch in het water te liggen waardoor aan de lage kant de opwaartse kracht van het water toeneemt. Dit effect wordt versterkt doordat ballast, die vaak laag, of onder een zeilboot is aangebracht, meer zijdelings komt te liggen. De hellingshoek speelt ook bij het stuurgedrag van het schip een rol. Indien het schip helt, neemt het effectieve zeiloppervlak af, evenals de efficiency van het zeil. Dit geldt ook voor het onderwaterschip. De waterlijnlengte neemt wel enigszins toe, wat een verhoging van de "rompsnelheid" tot gevolg heeft. Ook zal de werking van het roer veranderen omdat het effectieve roeroppervlak vermindert en omdat het stromingspatroon rond het roer verandert. Soms worden om die reden twee roeren toegepast, ter linker- en ter rechterzijde van de spiegel. Voor catamarans geldt het effect van varen onder helling veel minder. Enkelromps schepen hebben door het afnemende moment van de kracht op het zeil en het toenemende oprichtende moment van de ballast een "ingebouwde" veiligheid tegen overbelasting: bij een hellend schip neemt het hellend koppel af en het oprichtend moment toe. Hoewel catamarans een grote weerstand bieden tegen grote zijwind zal bij grotere helling plotseling het oprichtend koppel sterk afnemen; de catamaran kan dan plotseling kapseizen.

Windrichtingen

Niet te verwarren met de windroos van een kompas, een kompas geet een richting ten opzichte van de aarde. De windrichtingen zoals hier genoemd geven een richting ten opzichte van een vaartuig of de oever.
Een zeiler let te alle tijden op de windrichting, Door met het hoofd te draaien voelt men de wind met de bovenlip, oren ogen en voorhoofd. Bomen of vlaggen op het vaste land, windvaantjes en losse eindjes lijn aan boord van het schip geven ook indikaties voor sterkte en richting. Golven op het water en dan met name de rimpeltjes op de golven geven zeer interessante informatie over lokale variatie.
Let ook altijd op de lucht, een naderende donkere wolkenband is een teken dat er een weersomslag aankomt, Een plotselinge koele vochtige bries op een warme dag voorspelt dat het gaat regenen an waarschijnlijk harder gaat waaien.

Loef

Tegen de wind in. De loefzijde is de hoge kant van een zeilend vaartuig. De loefzijde is ook waar de golven tegenaan komen. Oploeven is meer tegen de wind in varen. De loef afsteken of afloeven is een ander schip de wind uit de zeilen nemen door boven winds langs haar te varen.

Lij

Met de wind mee. De lijzijde is de lage kant van een zeilend vaartuig. De lijzijde is waar de vliegjes in de luwte dansen. Verlijeren is met de wind mee verplaatsen ondanks dat men niet die kant op vaart. Afvallen is meer met de wind mee gaan varen.

Hogerwal

De oever waar de wind vandaan komt. Deze oever is moeilijk te bezeilen, er is vaak veel meer zeil afstand nodig om er te komen dan hemelsbreed.

Lagerwal

De oever waar de wind naartoe waait. Deze oever is moeilijk af te varen, de vlet heeft eerst snelheid nodig om tegen de wind weg te komen.

Karakteristieken van zeilkoersen

Voor de wind

Met de wind mee, de roerganger heeft de wind in de rug. De vlet heeft in deze koers een grote voorwaartse kracht, en kan een moemenswaardige sleep hebben en gewoon blijven zeilen. De bemanning kan staan en rondlopen het schip ligt meestal vrijwel vlak en de golven laten het niet stampen. De zeilen zijn gevierd, het grootzeil heeft een vouw waar het tegen de stag ligt. De schoothoek van de fok moet op de schoot halverwege het voordek kunnen. Op aanwijzing van de roerganger kan de fok misschien te loevert. Het zwaard mag geheel op.

Ruime wind

De wind komt schuin van achteren. In deze koers kan de vlet haar topsnelheid halen. Een lichtere sleep is mee te zeilen. De bemanning kan staan en rondlopen het schip ligt onder een geringe hoek de vlet rijdt over de golven. Het grootzeil is niet geheel gevierd, het bovenlijk zal minder dan haaks op de vlet staan, De schoothoek van de fok komt achter de helft van het voordek. Het zwaard mag gedeeltelijk op.

Halve wind

De wind komt van de zijkant. In deze koers kan de vlet omslaan, een plotselinge golf of windvlaag kan te laat gezien worden. De krachten op de vlet zijn niet geschikt om iets te slepen, Beide zeilen mogen aan, maar niet te strak, laat ze maar lekker bollen. Het zwaard moet geheel in.

Aan de wind

De wind komt schuin van voren. In deze koers kan de vlet stampen, iedere derde golf wordt er gestampt. De krachten op de vlet zijn niet geschikt om iets te slepen, Beide zeilen moeten aan, zo strak dat het voorlijk net niet gaat killen. Blijft het zeil killen maak dan de roerganger wakker, deze moet afvallen. Het zwaard moet geheel in.

In de wind

De wind komt recht van voren, De zeilen klapperen de vlet danst op de golven. Zodra een van de fokkeschoten aangetrokken wordt kilt de fok en begint de vlet af te vallen. Het grootzeil even wind laten vangen en de vlet loeft weer op. Tenzij men voor anker of anderszinds vastligt dobbert de vlet achteruit met de wind mee.


Koersveranderingen

Omdat een zeilschip niet altijd in dezelfde richting vaart, zijn koersveranderingen nodig.

  • Oploeven dit is meer tegen de wind in gaan varen.

Dit kan bereikt worden door het lateraal punt te veranderen; de helmstok van je af bewegen. Echter dit geeft extra weerstand onder water, en zal afremmen. Mooier is om het grootaeil iets aan te halen of de fok iets te vieren, dit veranderd het zeilpunt.

  • Afvallen dit is meer met de wind mee gaan varen.

Dit kan bereikt worden door roer te geven; de helmstok naar je toe trekken. Mooier is met de zeilen, het grootzeil iets vieren of de fok strakker aan. De fok bak trekken is een noodmaatregel, dit gaat ten koste van bijna alle snelheid.

Manouvres

  • Afvaren

Waar men ook is, wat voor wind er ook staat, de zeilen worden gehesen met de kop in de wind. Dit kan soms door alleen de achterlijn los te gooien. Vaak is het nodig om van de aanlegplaats weg te varen voordat men voldoende ruimte heeft. Als eerste wordt het grootzeil gehesen, daarna de fok.

  • wenden of overstag gaan Tegen de wind in door de wind draaiend van boeg veranderen.
  • gijpen Voor de wind van boord veranderen. Gevaarlijk bij wind groter dan kracht 5!
  • stormrondje Voor de wind van boeg veranderen door een rondje door de wind te wenden.
  • Man overboord

Paniek, de laatste zak chips is overboord gewaaid. Iedereen die dit ziet roept heel hard ZWEM. Eventueel reddingsmateriaal wordt de drenkeling nageworpen. Iemand gaat bij de mast staan zodat de roerganger hem ziet en wijst aan waar de drenkeling zich bevind.

De vaste niet nadenken methode. Leer deze uit het hoofd, in een paniek situatie is routine beter dan geen actie. MAN OVER BOORD !!!

  1. Iemand roept ‘zwem,zwem’ en gooit iets drijvends, hij wijst en blijft wijzen naar de drenkeling. Afvallen tot voor de wind.
  2. Drie tot vier bootlengtes voor de wind blijven varen.
  3. Oploeven tot aan de wind.
  4. Dwarspeiling op de drenkeling maken en overstag gaan.
  5. Rustig op een aan de windse koers naderen.
  6. De drenkeling over de hoge kant en achter de zijstag binnen halen. Om te voorkomen dat je met de vlet over de drenkeling heen verlijert.


De roerganger maakt een stormrondje of gaat direct overstag om zo snel mogelijk weer bij de drenkeling te komen. Oploeven naar de drenkeling toe, zodat de vlet bijna geen snelheid meer heeft, op het moment van kontakt fok los. De drenkeling word aan de hoge kant van de vlet weer aan boord geholpen.

  • Aanleggen

Eitje, de uitdrukking is dat er een ei tussen moet kunnen zonder dat dit breekt. Houd nooit handen voeten of andere lichaamsdelen tussen een schip en de aanlegplaats, de snelheid is misschien niet hoog, de massa van een vlet is hoog genoeg om armen en benen te breken.

  • Ankeren

Kontroleren of de ankerlijn vast zit aan de vlet!

Bediening van de zeilen

Iedere koers vraagt om zijn eigen optimale stand van de zeilen, zodat de stand van de zeilen aangepast moet worden bij een koersverandering.

  • Aanhalen

De schoot strakker zetten, het zeil komt meer in de lengte as van de vlet te staan. Ook wordt door de hogere spanning het zeil vlakker, minder bol.

  • Vieren

De schoot minder strak houden, soms zelfs met de hand het zeil meer dwars op de vlet zetten. Het zeil komt boller te staan.

  • Fok bak halen

De fok aan het lage boord aanhalen hierdoor remt de vlet op de wind en zal de boeg door de wind draaien.

  • Scherp

De aan de windse koers waarin de vlet nog net vooruit komt.

  • Knijpen

Proberen zo scherp te varen dat je nog net voorbij een hindernis komt en niet een extra slag hoeft te maken.

  • Ruim
  • Bakstag

Termen: zeilen

In de wereld van de zeilvaart worden allerlei termen gebruikt om de zaken die van belang zijn voor het veilig varen goed te kunnen benoemen.

Schuin tegen de wind in zeilen (koers).

  • In de wind

Recht tegen de wind in liggen (koers). Het stabiel in de wind houden wordt deinzen genoemd.

  • Dode hoek

De koersen in de wind tussen de scherpst aan de windse koersen. Deze koersen zijn niet bezeilbaar.

  • Door de wind gaan

De boeg over de in de windse richting laten draaien

  • Halve wind

Met de wind van opzij zeilen.

  • Ruime wind

Koersen met de wind mee tussen de halve windse koersen en voor de wind.

  • Voor de wind

Een theoretische koers met de wind mee. Voor de wind is als de fok te loevert kan en blijft. De vlet xal altijd een ruime koers gaan varen met voor de wind aan de kant van het grootzeil.

  • Hogerwal

De wal, oever, kade of kant waar de wind vanaf waait.

  • Lagerwal

De oever waar de wind naartoe waait.

  • Bakstag wind

Gevaarlijke koers, voor de wind waarbij de wind meer uit de richting komt waar het grootzeil hangt. Het grootzeil zal niet gaan killen maar gaan gijpen!

  • Overstag gaan

Het zeil van boord veranderen door door de wind te draaien.

  • Gijpen

Gecontroleerd het grootzeil bij een ruime koers van boord laten veranderen.

  • Klapgijp

Ongecontroleerd het grootzeil bij een ruime koers van boord veranderen, dit veroorzaakt vaak hoofdpijn en wordt ten zeerste afgeraden.

  • Kruisen of laveren

Effectief: zich tegen de wind in verplaatsen, door afwisselend van boord aan de wind te zeilen

  • Hozen

Op enige manier het water dat aan boord staat overboord te werken.

  • Knijpen

Zo scherp mogelijk aan de wind varen.

  • Dwarspeiling

Wachten tot enig object zich dwars op de vlet bevind, dit is dan met het zeil over een boord te bezeilen.

  • Rak

Een richting die men zeilend over een boord af kan leggen. Meestal bestaat een wedstrijd parcours uit drie rakken; halve wind, voor de wind en aan de wind.


Uitdrukkingen

  • Vuile was overboord hangen

Willetjes of landvasten nog buitenboord hebben hangen.

  • Kroeskop halen (head dip)

Zover achterovere hangen aan de hoge kant dat je haar nat wordt (meestal met enige hulp van de roerganger).

  • Ankertest

Iemand die dit roept vraagt of hij overboord gezet kan worden.

Termen: tuigage

Tuigage is de verzamelnaam voor alle zeilen, staand (vast) en lopend (beweegbaar) want, het touwwerk en de rondhouten die nodig zijn om een schip voort te bewegen en om een schip te laten ankeren. De aan boord aanwezig hijstoestellen voor het aan / van boord brengen van lading en de sloepen behoren ook tot de tuigage. Tot het tuigage behoren onder meer:

Niet specifiek voor lelievlet

  • Waterzeil

Een zeil dat bij ruimere koersen onder de giek gehangen wordt. Vaak een handdoek of badlaken dat te drogen hangt.

Bronnen en referenties

  • Bovenstaand artikel of een eerdere versie daarvan is geheel overgenomen van Zeilen
  • Delen van bovenstaand artikel of een eerdere versie daarvan is overgenomen van De_lelievlet_8e_druk
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.