Hij was advocaat[1] en korte tijd provinciebestuurder (1905); hij kwam in 1901 in de Tweede Kamer en bleef tot in 1905. Hij werd in het kabinet-De Meester minister van Koloniën (1905-1908) en vervolgens Gouverneur van Suriname (1908-1911). Keerde in 1913 terug in de Tweede Kamer en in 1917 werd hij gekozen tot Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Dat ambt bekleedde tot 1920 en dat deed hij met veel gezag en met strakke hand. In 1921 werd hij Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië tot in 1926 en was in dat ambt conservatief en vrij kleurloos. Hij trad als Gouverneur-Generaal echter krachtig op tegen de nationalisten en bracht de financiën van Nederlands-Indië op orde. Hij werd in 1928 benoemd tot Minister van Staat. Bleef tot op hoge leeftijd politiek actief als partijvoorzitter van de liberalen en als lid van de Eerste Kamer (1929-1935).