Technisch reglement (NPV, 1916)

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Ga naar:navigatie, zoeken

Het hoofdbestuur van de Vereeniging De Nederlandsche Padvinders heeft op 12 maart 1916 en op 17 maart 1916 het volgende reglement vastgesteld.

I. Inleiding en rangen der Padvinders en Leiders[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Als eenheid is aan te nemen een Groep (Patrouille) ter sterkte van 8 padvinders, met inbegrip van den Groep(Patrouille)leider en diens Plaatsvervanger. Met het oog op de wenschelijkheid, de groepen te doen optreden als een zelfstandig geheel, verdient aanbeveling dat alle leden van de groep, dus ook de groepleider, van ongeveer denzelfden leeftijd zijn.
  2. Vier groepen (patrouilles) vormen samen een Troep (Vendel) onder leiding van een Hopman. Het is wenschelijk dat elke troepleider niet meer dan ongeveer 40 jongens onder zich heeft. Plaatselijke omstandigheden kunnen echter vergrooting van dit aantal noodig maken. In dat geval kan de troep in afzonderlijke vendels gesplitst worden.
  3. De hopman kan worden bijgestaan door een of meer Vaandrigs.
  4. Bovendien kunnen een of meer groepleiders of daartoe geschikte oudere padvinders worden belast met het dagelijksch beheer van speciale diensten, zooals de administratie van den troep, de kas, het vereenigingslokaal, de bibliotheek enz. Zij dragen den titel van Tweede Vaandrig.

II. Vereischten voor aanstelling en bevordering[bewerken | brontekst bewerken]

  1. In verband met art. 2 der Statuten kan iedere jongen zich bij het afdeelingsbestuur of den troepleider doen inschrijven als Leerling-Padvinder, indien hij voldoet aan de volgende eischen :
    1. Leeftijd van minstens 12 jaar en hoogstens 17 jaar.
    2. Toestemming van ouders of verzorgers tot het volgen der oefeningen.
    3. Voldoende lichamelijke en geestelijke geschiktheid.
    In plaatsen, waar nog geen afdeeling bestaat, geschiedt de inschrijving bij den Districtscommissaris (zie art. 3 Huish. Regl.).
  2. Indien de leerling-padvinder gedurende minstens 2 maanden de oefeningen geregeld gevolgd heeft en voldaan heeft aan de in hoofdstuk IV te noemen eischen, kan hij door aflegging der in art. 6, der Statuten genoemde belofte (zie ook artt. 1 en 2 Huish. Regl.) worden geïnstalleerd tot Padvinder-3e klasse.
  3. Indien een padvinder minstens 16 maanden PV-3de klasse is geweest en 13 jaar oud is, kan hij na aflegging van het in hoofdstuk IV genoemde examen bevorderd worden tot Padvinder-2de klasse.
  4. Padvinders-2de Klasse kunnen na weder minstens 6 maanden dienst en het bereiken van 15-jarigen leeftijd, na het afleggen van een examen, bevorderd tot Padvinder-1ste Klasse. Deze rang wordt echter slechts verleend aan jongens, wier gedrag, ijver en geschiktheid weinig te wenschen overlaten, waaromtrent de leider ook inlichtingen kan vragen aan hun ouders en onderwijzers of patroons.
  5. Groep(patrouille)leiders en hunne plaatsvervangers worden door den troepleider aangewezen, of wel door de leden van de groep gekozen onder goedkeuring van den troepleider. Zij behoren PV-2de klasse, of indien mogelijk 1ste klasse, te zijn en moeten bovendien voldoen aan de hierna te noemen eischen.
  6. Tweede Vaandrigs worden aangesteld door den troepleider, zij moeten minstens 16 jaar oud zijn.
  7. Vaandrigs worden aangesteld door het afdeelingsbestuur, zij moeten minstens 18 jaar oud zijn.
  8. Hoplieden worden aangesteld door het Hoofdbestuur op voorstel van het afdeelingsbestuur (zie art. 7 Huish. Regl.); zij moeten minstens 21 jaar oud zijn.
  9. Vaandrigs en hoplieden moeten bij hunne aanstelling de verklaring afleggen, dat zij instemmen met de beginselen der padvindersbeweging, zooals deze zijn neergelegd in de Statuten en Reglementen der NPV.
  10. De aanstelling van Instructeurs (Vakonderwijzers) wordt aan de afdeelingsbesturen overgelaten.

III. Uniformen en onderscheidingsteekens[bewerken | brontekst bewerken]

Uniform[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Voor padvinders bestaat de uniform uit:
    1. Hoed met platten rand, slappen bol en stormband.
    2. Blouse met liggende kraag, twee borstzakken en schouderlappen.
    3. Halsdoek in troepkleur, geknoopt of door koperen ring gehaald.
    4. Broek, tot aan de knie.
    5. Riem, van bruin leder met kniphaken.
    6. Kousen met omgeslagen rand, deze rand liefst in plaatselijke of andere, voor de geheele troep gelijke kleuren.
    De leiders kunnen aan de PV’s toestaan, bij buitenoefeningen een kampmuts te dragen.
    Model en kleur van de uniformkleeding worden door het Hoofdbestuur vastgesteld.
  2. Een padvinder behoort in het bezit te zijn van de volgende uitrustingstukken,
    1. Zakmes.
    2. Rugzak.
    3. Blauwe cape of khaki jekker.
    4. Fluit met koord, voor de groepleiders en hunne plaatsvervangers is het koord wit, voor de overige PV’s bruin.
    5. Esschenhouten stok van ongeveer 1,60 m lengte.
  3. Het is wenschelijk dat bij grootere tochten of kampen elke groep bovendien voorzien is van een of meer lasso’s (te dragen over den linkerschouder), schoppen en bijlen (te dragen aan den riem), benevens touw, verbandmiddelen en naaigerei.
  4. Op de uniform behoren geen andere dan PV-insignes gedragen te worden.
  5. Padvinders in uniform mogen niet rooken en geen alcoholhoudenden drank gebruiken. In bijzondere omstandigheden, b.v. des avonds in een kamp, kunnen de leiders aan de oudere PV’s het rooken toestaan.
  6. Voor leiders bestaat de uniform uit:
    1. Hoed met platten rand, slappen bol en stormband.
    2. Jas met liggende kraag, borst- en zijzakken, schouderbedekkingen, bruine leeren knoopen en lichten lederen riem.
    3. Rijbroek,
    4. Beenwindsels of kousen.
    5. Troepleidersstokje.
    De leiders kunnen op de oefeningen desgewenscht de PV-uniform en kampmuts dragen.

Onderscheidingsteeken voor PV’s en leiders[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Leerling-padvinders dragen de uniform zonder onderscheidingsteekenen.
  2. Padvinders-3de klasse dragen op de linker bovenmouw, midden tusschen schoudernaad en elleboog, het wapen van de NPV, in zij geweven.
  3. Padvinders-2de klasse dragen een oranje zijden bandje in V-vorm onder dit wapen.
  4. Padvinders-1ste klasse dragen twee oranje zijden bandjes als voren, met 1 cm tusschenruimte.
  5. Vakinsignes worden gedragen op de rechtermouw.
  6. Groep(patrouille)leiders dragen een oranje zijden bandje om de linkerbovenmouw (5 cm onderden schoudernaad) en op de voorzijde van den hoed het NPV wapen in wit metaal. Voorts wit fluitkoord en aan den stok een driehoekige oranje vlag, waarop in zwart een afbeelding van het dier, waaraan de groep haar naam ontleent.
  7. Plaatsvervangers van de groepleiders dragen een groen zijden bandje als voren en wit fluitkoord.
  8. Tweede Vaandrigs dragen de P.V. uniform met twee oranje zijden bandjes als voren (met 1 cm tusschenruimte), metalen wapen op den hoed, wit fluitkoord.
  9. Vaandrigs dragen de leidersuniform met paarse das; op den hoed tegen de linkerzijde van den bol het NPV wapen in wit metaal met oranje rozet.
  10. Hoplieden als voren met groene das en groene rozet.
  11. Instructeurs kunnen de leidersuniform dragen met paarse das, zonder hoedinsigne; op de linkerbovenmouw het vak-insigne, waarvoor zij als instructeur optreden.
  12. Leden van afdeelingsbesturen, Districts-Commissarissen en Hoofdbestuursleden kunnen de leidersuniform dragen met zwarte das, hoedinsigne voor Districts-Commissarissen met roode rozet, voor de overigen zonder rozet.
  13. In burgerkleeding kunnen allen, die bij de NPV zijn aangesloten, het NPV wapen dragen als dasspeld of knoopsgat-insigne ; voor PV’s van wit metaal, voor leiders van verguld metaal, voor leden van afdeelingsbesturen, Districts-Commissarissen en Hoofdbestuursleden van geglazuurd metaal.
  14. Padvinders en leiders mogen een zespuntige ster van wit metaal dragen boven den linkerborstzak voor elk jaar werkelijken dienst sedert hunne installatie en benoeming; in plaats van vijf witte, wordt één vergulde ster gedragen. Onder werkelijken dienst worde hierbij verstaan een geregelde opkomst op de oefeningen; de grens hiervan te bepalen door den leider.
  15. Een bronzen eerepenning met getuigschrift kan door het Hoofdbestuur worden toegekend aan padvinders, die door bizonder handig of moedig optreden iemand het leven hebben gered, of door zoodanig optreden levensgevaar hebben weten te voorkomen, of die in buitengewone omstandigheden blijken hebben gegeven van bizondere flinkheid of moed. De toekenning van een eerepenning wordt door het bestuur van een afdeeling aan het Hoofdbestuur aangevraagd, onder overlegging van van een nauwkeurig verslag van het voorgevallene, zoo mogelijk bevestigd door getuigenverklaringen.
  16. Aan personen, geen PV zijnde, die zich jegens de padvindersbeweging bizonder verdienstelijk hebben gemaakt, kan na verkregen goedkeuring van het Hoofdbestuur (aan te vragen met vermelding der redenen) een Swastikateeken worden uitgereikt door een groep padvinders, door het bestuur van een afdeeling of door het Hoofdbestuur zelve.

Onderscheidingsteekenen voor troepen[bewerken | brontekst bewerken]

Wapen en vlaggen
  1. De troepen worden onderscheiden naar een nummer en de kleur van den halsdoek. Bovendien kan op den schoudernaad van de linkermouw een bandje gedragen worden, waarop de naam der afdeeling en het nummer van de troep zijn geweven.
  2. De groepen (patrouilles) van eenzelfden troep worden onderscheiden naar een een dierennaam; bovendien kan het nummer der groep worden aangeduid door gekleurde schouderlappen of -linten, te bepalen door het afd.-bestuur.
  3. Het wapen der NPV bestaat uit de internationale padvinderslelie met het onderschrift: „Waakt”. De kleuren van het wapen zijn oranje en blauw.
  4. De vlag der NPV heeft vier kwartieren, waarvan links boven en rechts onder de Nederlandsche vlag, rechts boven en links onder het NPV-wapen op wit veld.
  5. De afdeelingen hebben een vlag gelijk aan die van de NPV, waarop bovendien de plaatsnaam vermeld staat.
  6. Bovendien kan elke troep een vlag voeren in de troepkleur, waarop voorkomen het wapen van de NPV, het plaatselijk wapen of de plaatselijke kleuren, de naam der afdeeling en het nummer van de troep.

IV. Exameneischen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Het afdeelingsbestuur bepaalt, op welke wijze en ten overstaan van wie(n) de klasse- en vakinsigne-examens moeten worden afgelegd. Het is wenschelijk, dat niet uitsluitend de troepleider de examens afneemt. Teneinde in de verschillende plaatselijke vereenigingen de proeven van bekwaamheid volgens eenzelfden maatstaf te beoordeelen, verdient aanbeveling, dat een troepleider of bestuurslid van een naburige afdeeling bij het afleggen der examens tegenwoordig is.
  2. Indien aan den troepleider, het afdeelingsbestuur of den Districtscommissaris blijkt, dat een P.V. niet voldoet aan de eischen van een door hem gedragen insigne, wordt hem een maand tijd gelaten om alsnog aan te toonen, dat hij die eischen weer machtig is. Is dit na een maand niet het geval, dan mag hij het betrokken insigne niet meer dragen.
  3. Het bezit van het vakinsigne voor Lichamelijke Geoefendheid is een vereischte voor het behalen van: alle klasse-examens. Alvorens verdere vakinsignes te kunnen behalen, moet eerst het examen voor P.V.-2de klasse worden afgelegd. De insignes voor kok en wielrijder worden vereischt bij het examen voor P.V.-1ste klasse. Overigens kunnen de afdeelingsbesturen bepalen, welke van de hierna te noemen vakinsignes in hunne afdeeling verkrijgbaar zullen worden gesteld.
  4. Wie een vakinsigne draagt, is verplicht:
  1. Op grootere tochten gereedschap betreffende zijn vak bij zich te hebben, voor zoover dit onderweg van nut kan zijn,
  2. Voorkomende werkzaamheden op het gebied van zijn vakinsigne ten behoeve der vereeniging te verrichten tegen vergoeding der verbruikte materialen, doch zonder arbeidsloon in rekening te mogen brengen.

Eischen voor Padvinder 3e Klasse[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Gedurende minstens 2 maanden de oefeningen geregeld gevolgd hebben.
  2. De Padvinderswet kennen.
  3. Kennis van de inrichting en onderscheidingsteekenen van de NPV.
  4. Vakinsigne voor Lichamelijke Geoefendheid.
  5. Platte knoop, weversknoop (schootsteek) en mastworp kunnen leggen.
  6. De volgende armseinen kennen: verzamelen, voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts, halt houden en "andere partij wordt gezien”.
  7. De volgende fluitseinen kennen: verzamelen (......), geeft acht (-), appèl bij den leider (--) en alarm (.-.-.-).
  8. De volgende hoornsignalen herkennen: Wilhelmus, algemeen saluut, reveille, gereed voor het appèl, appèl, verzamelen, einde der oefening, doktersappèl, eten, taptoe, lichten uit, alarm.

Eischen voor Padvinder 2e Klasse[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Leeftijd van minstens 13 jaar.
  2. Minstens 6 maanden dienst als PV 3de klasse.
  3. Vakinsigne voor Lichamelijke Geoefendheid.
  4. Eenig begrip hebben van het verleenen van eerste hulp bij ongelukken (nader te omschrijven).
  5. Een mondeling bericht goed kunnen overbrengen, bevattende tenminste 20 woorden en een getal van 3 cijfers.
  6. De 16 streken van het kompas kennen en zich kunnen oriënteeren bij dag en nacht.
  7. De meest voorkomende teekens van de stafkaart kennen en den weg weten in een spoorboekje en in een adresboek.
  8. Het Morse-alphabet kennen. Met het seinstelsel De Lange minstens 10 teekens in de minuut kunnen opnemen en seinen, met behulp van fluit, licht en vlag.
  9. Handig een houtvuur in de buitenlucht aanleggen. Een eenvoudige veldkeuken graven. Rijst en aardappelen eetbaar koken.
  10. Den paalsteek, trompetsteek, (lus tot verkorting van touwen), kruis-, steiger- en vorksjorring kunnen leggen.
  11. De volgende lasso-proeven afleggen: Met 1 van de 5 worpen een voorbijganger in stap strikken; met 2 van de 5 worpen de lus om een verticalen stok werpen op een afstand van 4 meter.
  12. Den Koninklijken standaard kunnen beschrijven.

Eischen voor Padvinder 1e Klasse[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Leeftijd van minstens 15 jaar.
  2. Minstens 6 maanden dienst als PV 2de klasse.
  3. Gunstig door den troepleider beoordeeld zijn, wat betreft karakter, ijver en gedrag. Hiervoor kan geen bepaalde maatstaf worden omschreven, doch tot PV 1ste klasse mogen slechts flinke, handige en oppassende PV’s bevorderd worden.
  4. De vak-insignes voor Lichamelijke Geoefendheid, Kok en Wielrijden behaald hebben.
  5. Eenige bedrevenheid hebben in het verleenen van eerste hulp bij ongelukken (nader te omschrijven).
  6. Een tocht van ± 20 km te voet of ± 40 km per rijwiel in één dag langs voorgeschreven weg maken en hiervan een goed schriftelijk verslag uitbrengen.
  7. Met behulp van een stafkaart een aangewezen punt langs voorgeschreven weg weten te bereiken.
  8. Afstanden kunnen schatten tot ± 600 m (ook breedte van slooten en rivieren) met niet meer dan 25% fout.
  9. Tenminste 15 teekens per minuut kunnen opnemen en seinen volgens de stelsels Morse en De Lange met behulp van arm-, licht- en fluitteekens.
  10. Handigheid toonen in het uitzoeken van kampplaatsen en in het inrichten van een kamp.
  11. De wijze kennen van het vellen van hout tot ± 20 cm dikte.
  12. Een zelfvervaardigd stuk werk toonen, waaruit handigheid blijkt.
  13. De vlaggen kennen van de voornaamste landen.
  14. Eenige kennis van onze staatsinrichting en van de organisatie van leger en vloot.

Eischen voor Groep(Patrouille)leiders[bewerken | brontekst bewerken]

  1. De Groepleider moet een flinke padvinder zijn, die tact heeft met andere jongens om te gaan en ze te leiden en aanleg heeft zijn kennis van een en ander aan anderen over te brengen.
  2. Het verdient aanbeveling dat de Groepleider PV-1ste klasse is, of anders PV-2de klasse, en bovendien voldoet aan de eischen betreffende eerste hulp bij ongelukken, tocht maken, kaartlezen en uitzoeken kampplaats van het examen voor 1ste klasse, benevens van het vakinsigne Kok.
  3. Hij moet in staat zijn een oefening te leiden met tenminste twee volledige groepen.
  4. Hij moet de regels kennen van tenminste 6 buitenspelen en 4 zaalspelen.
  5. Hij moet als voorganger kunnen optreden voor de oefeningen genoemd in de schaal voor Lichamelijke Geoefendheid.
  6. Hij moet onvoorbereid duidelijk een op te geven artikel van de Padvinders wet kunnen verklaren.

Eischen voor Vak-insignes[bewerken | brontekst bewerken]

Lichamelijke Geoefendheid[bewerken | brontekst bewerken]

Voor iederen leeftijd voldoen aan de volgende schaal van Lichamelijke geoefendheid.
12-14 jaar 14-16 jaar 16-18 jaar
Loopen 100 m 0 min. 20 sec. 0 min. 18 sec. 0 min. 16 sec.
Loopen 400 m 2 min. 45 sec. 2 min. 10 sec.
Loopen 500 m 3 min. 20 sec. 2 min. 45 sec.
Marschen (aan het einde van den marsch nog in goede lichamelijke gesteldheid) 15 km 20 km 25 km
Hoogspringen zonder aanloop 0,60 m 0,70 m 0,80 m
Hoogspringen met aanloop 0,80 m 0,95 m 1,10 m
Hoogspringen met aanloop en met staaf van kg; afstoot links en rechts 0,65 m 0,85 m 1,00 m
Verspringen zonder aanloop 1,60 m 1,80 m 2,00 m
Verspringen met aanloop 2,80 m 3,00 m 3,60 m
Verspringen met aanloop en met staaf in linker- of rechterhand 2,75 m 2,90 m 3,50 m
Polsstok hoogspringen 1,60 m
Polsstok verspringen over sloot of greppel 3,00 m 4,00 m
Driesprong (Duitsche) 7,00 m 8,00 m
Klimmen met schoolslag in touw of paal 3,00 m 3,75 m 4,50 m
Gewichtheffen 25 kg viermaal met beide handen
Staafw. door doel van 2 m hoog en 7 m breed 7,00 m
Speerwerpen met aanloop 8,00 m 15 à 20 m
Kogelstooten, 7,25 kg links en rechts zonder aanloop 4,50 m
Discuswerpen Het kunnen werpen van den discus met en zonder draai
Vrije oefeningen Eenvoudige oefeningen met beenen buigen en uitvallen Eenvoudige oefeningen met ligsteun De oefeningen bedoeld in art. 70 der Mil. wet
Staafoefeningen De bovenbedoelde oefeningen met staaf De staafoefeningen voor het reservekader De staafoefeningen bedoeld in de Mil. wet
Optrekoefeningen Uit buighang langzaam overgaan in strekhang 1 maal optrekken 3 maal optrekken
Zwemmen (schoolslag) 2 min. zwemmen 4 min. zwemmen
  1. (De proeven in zwemmen behoeven alleen te worden afgelegd, indien men daartoe in de gelegenheid is en tevens mag zwemmen.)
  2. Verder voor alle leeftijden het beoefenen van een openluchtspel of eenige gemakkelijke oefeningen aan rek, brug, paard of ringen.
  3. Padvinders, die aan bovenstaande eischen niet kunnen voldoen, kunnen op medisch advies daarvan worden vrijgesteld. In dat geval verdient aanbeveling, tevens een medische verklaring te vragen, of deze padvinders de gewone oefeningen zonder gevaar geheel kunnen.

Wielrijder[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Een rijwiel uit elkaar kunnen nemen, kleine herstellingen kunnen verrichten, het weer in elkaar zetten en behoorlijk stellen.
  2. Bekend zijn met de inrichting van rijwiellantaarns en andere toebehooren.
  3. Banden kunnen herstellen.
  4. Met een rijwiel een 8 kunnen rijden in een vierkant van 3,50 m zijde. Met één hand kunnen keeren, linksom en rechtsom in een straat van 2 à 2,50 m breedte.
  5. Kunnen op- en afstappen met een pak in de hand.
  6. Kunnen rijden met een pak in de hand. Met een rijwiel aan de hand kunnen rijden.

Kok[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Een veldkeuken in orde maken en daarop soep, vleesch, groente en toespijs kunnen gereedmaken in hoeveelbenoodigd voor acht personen. Thee, koffie, chocolade,havermout en gort kunnen klaarmaken. Eenige kennis hebben van de eischen, die men aan goede levensmiddelen moet stellen. Weten, welke levensmiddelen inde verschillende jaargetijden het best en goedkoopst te krijgen zijn en zich tot. gebruik inde onderscheiden seizoenen het best leenen. De hoeveelheden kennen, die per hoofd van de voornaamste levensmiddelen voor een maaltijd noodig zijn, en ongeveer de kosten daarvan.

Zwemmer[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Ongekleed zwemmen: 50 m schoolslag, 50 m rugslag, 100 m vrije slag, aan één stuk afleggen. Volgorde der slagen is vrij, naar keuze van den candidaat. Hoofdzaak is regelmatig tempo. PV’s vanaf 14 jaar moeten bij het rugzwemmen ook de armen gebruiken.
  2. Gekleed zwemmen: 50 m vrije slag. De kleeding moet bestaan uit hemd, onderbroek, kousen, gewone schoenen, vest of blouse en broek. Te water gaan langs trapje of dergelijke is niet geoorloofd, dus springen of duiken.
  3. Een duiksprong van minstens 2 m hoogte maken.
  4. en wit porceleinen schoteltje of dergelijk voorwerp kunnen opduiken; diepte van het water minstens 2 m De candidaat behoort ongeveer de plaats van het voorwerp te weten, doch niet de juiste plaats.
  5. Een drenkeling aan land kunnen brengen over een afstand van minstens 10 m (b.v. door op den rug te zwemmen en den drenkeling van achteren onder de armen op te houden) of een vermoeiden zwemmer overeen afstand van minstens 25 m De drenkeling wordt voorgesteld door een PV van ongeveer gelijke grootte als de redder; beiden zijn ongekleed.
  6. Kunstmatige ademhaling kunnen toepassen en in staat zijn deze door anderen te kunnen doen uitvoeren.
  7. Tijdens het afleggen van het examen blijk geven voldoende in het water thuis te zijn.

N.B. Voor PV’s boven 16 wordt in d. het schoteltje en in e. den drenkeling vervangen door de „pop”. In het bezet van het insigne voor zwemmer, is bij bereiking van den 16 jarigen leeftijd een aanvullingsexamen verplicht.

Gids[bewerken | brontekst bewerken]

  1. De voornaamste verbindingswegen kennen vanuit zijn woonplaats naar alle aangrenzende dorpen en naar voorname plaatsen tot op 30 km afstand. De voornaamste harde wegen kennen tot op 10 km met hunne tusschenverbindingen.
  2. Goed kunnen kaart lezen en oriënteeren.
  3. Bekend zijn met de voornaamste openbare gebouwen, zooals gemeente- en ziekenhuizen, politie- en brandweerposten, post- en telegraafkantoren en stations; de voornaamste tramlijnen en andere vervoermiddelen Kennen, iets weten van oude gebouwen en andere bezienswaardigheden in zijn woonplaats
  4. Indien de Gids ineen vreemde taal of esperanto en behoorlijk gesprek kan voeren, wordt dit voor elke taal aangeteekend op het getuigschrift, dat bij het vakinsigne wordt uitgereikt.

Seiner[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Volgens het stelsel- de Lange kunnen geven en opnemen:
    1. 30 letters of cijfers in 3 minuten met vlag.
    2. 90 letters of cijfers in 3 minuten met de armen.
    3. 30 letters of cijfers in 3 minuten met fluit.
    4. 24 letters of cijfers in 3 minuten met licht,
  2. Volgens het stelsel- Morse kunnen geven en opnemen;
    1. 90 letters, cijfers of leesteekens in 3 min. met Morsesleutel, bel of fluit.
    2. 60 letters, cijfers of leesteekens in 3 min. met licht.
    3. 60 letters, cijfers of leesteekens in 3 min. met vlag.

Pionier[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Het kunnen leggen van platte knoop, weversknoop, mastworp (schootsteek), dubbele ankersteek, trompetsteek (verkorten van touw), Engelsche of visschersknoop, kruissjorring, vorksjorring, woelsjorring en touwsplitsen met 3 strengs touw.
  2. Weten hoe een boom te vellen; een uitkijkpost kunnen maken van 5 palen en dwarslatten of 3 palen en een ladder. Weten hoe een tent te maken en tenten kunnen opslaan.
  3. Het maken vaneen polsbrug, een vlotbrug en vaneen groote brug op schragen.
  4. Het graven vaneen éénpas- en driepaskeuken en het maken vaneen andere keuken. Het graven van een latrine.
  5. Het maken vaneen eenvoudig toestel tot het filtreeren van water.
  6. Het maken vaneen schutting tegen wind van takken en palen en dennengroen of stroo.

Ruiter[bewerken | brontekst bewerken]

  1. In stap, draf en galop een paard kunnen rijden op dek en op zadel met en zonder stijgbeugels. Een niet te moeilijke terreinhindernis kunnen nemen.
  2. Een paard kunnen verzorgen, tuigen, zadelen en van den bok rijden.
  3. Eenige paardenkennis bezitten.

Schermen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Voldoende bekendheid met de techniek en de tactiek van het partijschermen op floret, degen, sabel of geweer, naar keuze van de candidaat, hetgeen moet blijken uit het schermen vaneen of meer partijen op het gekozen wapen Het is neit de bedoeling, dat de candidaat een volleerd schermer is, maar blijken geeft, gedurende het partijschermen, een voldoend overlegd leerling te zijn.

Geoefend Schutter[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Het getuigschrift der schietoefeningen tot verhooging van ’s lands weerkracht behaald hebben of: Met 10 schoten in staande, 10 in knielende en 10 in liggende houding uit de vrije hand te behalen 100 punten op de militaire schoolschijf A met geweer model 95 op 100 m
  2. De zes onderdeelen van het geweer model 95 kennen.
  3. Het kunnen schoonhouden en onderhouden van het geweer model 95.

Handige jongen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Voldoende bedrevenheid in timmeren bankwerken, soldeeren, schilderen, ruiten inzetten, behangen en electriciteitswerk (zwakstroom), hetgeen moet blijken uit in te leveren werkstukken.
  2. Kousen kunnen stoppen, knoopen aanzetten, een winkelhaak en een scheur kunnen maken en met de naaimachine kunnen naaien.
  3. Het meest gebruikelijke gereedschap kunnen slijpen, zoowel op een draai (zand-) steen als op een oliesteen.
  4. Een eenvoudig maal kunnen bereiden.

Als voorbeelden van werkstukken zijn als minimaal aan te nemen:

  1. timmeren: van ruw hout een eenvoudig kistje of kapstok maken: vooraf het hout schaven.
  2. bankwerk: voldoende vlak kunnen vijlen vaneen ruw stuk ijzer.
  3. soldeeren: twee stukjes blik loodrecht op elkaar soldeeren, waarbij het tin behoorlijk aangebracht.
  4. schilderen: gronden, stoppen, plamuren, en aflakken vaneen niet te groot voorwerp.
  5. ruiten inzetten; inzetten vaneen kleine ruit met stopverf,
  6. behangen: pap kunnen maken en behang behoorlijk plakken.
  7. electriciteitswerk: minstens twee bellen op een element en leiding kunnen aanleggen.

Fotograaf[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Foto’s kunnen opnemen, ontwikkelen en afdrukken. Ten bewijze daarvan 12 goede foto’s overleggen, n.l. 3 boschgezichten, landschappen of soortgelijke natuuropnamen; 3 momentopname van P.V.-oefeningen; 2 portretten; 2 interieurs en 2 opnamen bij kunstlicht. Hiervan moeten minstens 3 zijn afgedrukt op daglichtpapier, 3 op gaslicht- of bromidepapier en 3 op lantaarnplaatjes of diapositieven. De afdrukken op papier moeten netjes afgesneden en opgeplakt zijn.

Lassowerper[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Met 2 van de 4 worpen een voorbijganger in kunnen strikken op 5 m afstand.
  2. met 3 van de 6 werpen een horizontalen stok op een afstand van 4 m
  3. met 4 van de 6 werpen een verticalen stok op een afstand van 5 m
  4. den lasso kunnen werpen om een paal van minstens 5 m hoog of een balconhek van die hoogte.

Eerste Helper bij Ongelukken[bewerken | brontekst bewerken]

(Nader te omschrijven.)

Hoornblazer of tamboer[bewerken | brontekst bewerken]

  1. De bij de N.P.V. in gebruik zijnde signalen (zie exameneischen voor P.V.- 3e klasse) benevens eenige marschen goed kunnen blazen of slaan.

Brandweerman[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Weten waar de brandweerposten (of brandweerstations en brandschellen) te vinden zijn, de plaatselijke wijze van alarmeeren kennen en weten wat te doen na het alarmeeren.
  2. Eenige middelen kennen om begin van brand te blusschen en uitbreiding van brand te stuiten (ook boschbrand).
  3. Weten hoe een met rook gevuld huis binnen te gaan en hoe te handelen bij kleine binnenbranden en wanneer de terugweg is afgesneden.
  4. Het gebruik kennen van brandladders, brandhaken, springzeilen, reddingslijnen of reddingskokers, een eenvoudig systeem rook maskers (Bikkers, Könings) en de reddingslus kunnen maken.
  5. De inrichting en behandeling kennen vaneen eenvoudige handbrandspuit en weten hoe die voor het gebruik wordt gereed gemaakt.
  6. Kleine gebreken kunnen herstellen (b.v. verdroogde pakkingringen). Voorts de behandeling kennen van extincteurs en een paar brandbluschapparaten, al of niet in gebruik.
  7. Bekend zijn met het afzetten van terrein en het overreiken van gevulde brandemmers.

Timmerman[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Bekend zijn met de eigenschappen der voornaamste houtsoorten. De meest voorkomende timmergereedschappen goed kunnen gebruiken, beitels slijpen, schaven stellen en zagen scherpen. Eenige kennis van lijmen en zwaluwstaartwerk. Een werkstuk leveren volgens opdracht.

Smid-Bankwerker[bewerken | brontekst bewerken]

  1. De verschillende soorten van vijlen handig kunnen gebruiken. Een eenvoudig smeedijzeren voorwerp kunnen „pas” vijlen. Met behulp van handbeitels en hamer uiteen stuk plaatijzer een figuur hakken, waarin ook kromme lijnen voorkomen. Het gebruik kennen van handboren en drilboren. Een stuk plaatijzer overeen lengte van 2 dm haaks omzetten en plaatijzer klinken. Een recht stuk kachelpijp maken. Handbeitels kunnen slijpen. Bekend zijn met de eigenschappen en het bewerken van giet- en smeedijzer, messing en koper.

Electriciën[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Bekend zijn met den aanleg en herstelling van meerdere lampjes en bellen op één batterij of accumulator.
  2. De werking kunnen verklaren vaneen telefoon- en telegraaftoestel, en in staat zijn met zwakstroomtoestellen een van beide goed werkend aan te leggen.
  3. Eenig begrip hebben van draadlooze telegrafie en in staat zijn in een eenvoudig ingericht ontvangststation de tijdseinen op te nemen.

Schoenmaker[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Bekend zijn met onderhoud van schoenleder en tuigleder en met de theorie van het looien. Eenvoudige reparatiën kunnen verrichten, het aanbrengen van halve buitenzooien en hakken en het plakken van stukken op de voorschoen inbegrepen.

Natuurkenner[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Een verzameling maken van tenminste 40 verschillende in het wild groeiende planten, de namen daarvan kennen en in ieder jaargetijde die planten inde natuur kunnen aanwijzen. Bovendien weten, in grondsoorten die planten bij voorkeur gedijen.
  2. Bekend zijn met de meeste in ons land voorkomende boomsoorten.
  3. In de natuur herkennen en op de hoogte zijn van de levenswijze, eigenschappen en kenmerkende bijzonderheden van 20 verschillende in ’t wild levende dieren. Voor zoover de aanwezigheid dezer dieren aangetoond kan worden uit bepaalde achtergelaten sporen, uit geluiden, vliegwijze of andere kenmerken, daaruit de diersoort kunnen vaststellen. Het kunnen schetsen of fotografeeren daarvan strekt tot aanbeveling.

Landbouw[bewerken | brontekst bewerken]

(Nader te omschrijven.)

Tuinier[bewerken | brontekst bewerken]

(Nader te omschrijven.)

Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.