Toon Ramselaar
Toon Ramselaar was een katholieke geestelijke en hoofdaalmoezenier van de Katholieke Verkenners.
Levensloop[bewerken | brontekst bewerken]
Hij groeide op in een gegoed katholiek middenstandsmilieu. Zijn wens om priester te worden leidde hem naar de Utrechtse seminaria Culemborg en Rijsenburg. Op 15 augustus 1922 werd hij tot priester gewijd voor het aartsbisdom Utrecht en van 1922 tot 1924 was hij kapelaan te Haaksbergen om vervolgens met verlof muziek in Rome te studeren. In 1927 werd deze studie afgesloten met een licentiaat in de Gregoriaanse zang. Teruggekeerd in Nederland werd Ramselaar korte tijd kapelaan te Nijkerk (1927/1928) en Soest (1928/1929). Een doorbraak betekende voor hem zijn benoeming tot kapelaan aan de kathedrale kerk van St. Catharina te Utrecht. Hier maakte hij kennis met de kunstenaarskring rond het tijdschrift De Gemeenschap. Hij zag de positieve kant van de soms scherpe kritiek bij deze katholieke jongeren, die op hun beurt sympathie opvatten voor de innemende en erudiete priester. Toon Ramselaar. Najaar 1945 werd hij door de aartsbisschop van Utrecht benoemd tot president van het kleinseminarie in Apeldoorn. Gedurende een reeks van jaren was hij, naast het werk voor het onderwijs, ook aalmoezenier van de Souvereine Militaire Hospitaal Orde van Malta, afdeling Nederland, een gezelschap van katholieke adel dat zich met liefdadigheid bezighoudt. In december 1946 volgde zijn benoeming tot kanunnik van het Utrechts kathedraal kapittel. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog had hij ook het belang ingezien van een nieuwe ontmoeting tussen christendom en jodendom. Wezenlijk is zijn bijdrage geweest aan de jodenverklaring van het tweede Vaticaans concilie (1965), opgenomen in hoofdstuk vier van de verklaring 'Nostra aetate' over de houding van de kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten. Van zijn eigen kerk als instituut, waarin hij vele jaren de distinctieven van zijn prelaatschap met verve had gevoerd, nam hij een steeds kritischer wordende afstand. Dat hij een doctorstitel gebruikte is echter nooit door een bewijs van promotie bevestigd. De ontwikkelingen in de jaren zeventig stelden hem hevig teleur. Om zich heen had hij een brede kring van vrienden en vriendinnen, voor wie hij vaak zowel vriend en kameraad als raadsman en pastor was. Tot zijn dood behield hij een vrijwel onbegrensde belangstelling op cultureel gebied.
Scouting[bewerken | brontekst bewerken]
De opkomst van de jeugdbeweging, met name van scouting, stuitte in katholieke kring aanvankelijk op wantrouwen, maar hij had gezien hoe het meer bevoogdende patronaat zijn greep op de jeugd verloor en hij geloofde in de moderne vrijere jeugdopvoeding. Hij is dan ook een van de ondersteuners van het initiatief van Pim Froger, Jan de Quay en René Höppener om te komen tot de oprichting van de Katholieke Verkenners in 1930. Een pastorale vernieuwing betekende ook zijn benoeming tot diocesaan aalmoezenier van de KV in 1931. Gedurende tien jaren, van 1936 af, was hij hoofdaalmoezenier van de KV in Den Haag, waar zijn kring relaties zich aanzienlijk uitbreidde. Hij was de geestelijke die verantwoordelijk was voor de katholieke erediensten op de 5e Wereldjamboree in 1937 in Vogelenzang.
Onderscheidingen en eretitels[bewerken | brontekst bewerken]
- Geheim Kamerheer van de paus in 1950
- Huisprelaat van de Paus in 1960
- Zilveren Gaai van de Nationale Padvindersraad in 1965
- Buber-Rosenzweig-Medaille in 1972 [1]
Bronnen en referenties
- Marga Klompé, een biografie, dr. Gerard Mostert, 2011, proefschrift
- http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/ramselaar
- Kampgids Wereldjamboree 1937 in Vogelenzang