Padvinderij in Vlaardingen van 1945 tot 1973

Scoutpedia.nl, dé Scouting wiki
Versie door Jossan (overleg | bijdragen) op 7 apr 2008 om 10:46
Ga naar:navigatie, zoeken

Dit artikel behandelt de Padvinderij in Vlaardingen van de eerste dagen na de Tweede Wereldoorlog tot de fusie van de vier organisaties tot Scouting Nederland. Het is geschreven door (oud-Oubaas) Jaap van Krimpen en is gepubliceerd in het Historisch Jaarboek 2005, een uitgave van de Historische Vereniging Vlaardingen.

(Het artikel zal hier t.z.t. gepubliceerd worden, tot die tijd is een pdf-file met de tekst te bewonderen)




Hoort zegt het voort[bewerken | brontekst bewerken]

Onderwerp in bewerking 

Jaap van Krimpen
Hoort zegt het voort
De padvinderij van 1945-1973

Inleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Dit artikel is een vervolg op hetgeen Aad E. Dulfer over de padvinderij in Vlaardingen vóór Wereldoorlog II in het Historisch Jaarboek 2002 heeft geschreven.
Hier wordt de periode van de herstart in mei 1945 tot ongeveer 1973, toen de padvinderij veranderde in scouting behandeld.
Ik dank allen die het mij, op welke wijze ook, mogelijk hebben gemaakt dit verhaal over de moeilijke jaren ná 1945 voor het nageslacht te bewaren. Want eerlijk is eerlijk, van het bewaren van wat geweest is hebben de meeste padvinders weinig kaas gegeten. Dat geldt ook voor mij.
Ik dank de redactie van het Historisch Jaarboek voor hun bijdrage hierin, zoals het omzetten van mijn geschreven spreektaal naar een leesbare taal en de hulp bij het inkorten van het artikel dat gezien de omvang van het jaarboek noodzakelijk was.
Jaap van Krimpen.

Verklaring bij de fotobijschriften:
CJvK Collectie Jaap van Krimpen
CVg Collectie VIOOL-groep
CLP Collectie fam. L. Pietersen
CMvdH Collectie M. v.d. Hoeven
CJD Collectie J.W.F. Dorleijn
CRL Collectie R. Leerdam
CFT Collectie Frits Trooster
CCH Collectie C.M. Hoogerwerf
PC Een privé-collectie
CKS Collectie Koos Starre


Zo was het[bewerken | brontekst bewerken]

Hopman Dulfer noemt in het Jaarboek 2002 vijf padvindersgroepen die in april 1941 in Vlaardingen actief waren:

  • de Willem de Zwijgergroep, opgericht in 1932, met onder andere hopman Van Driel;
  • de Prins Hendrikgroep in 1933 ontstaan na een conflict met de Willem de Zwijgergroep;
  • de Prins Mauritsgroep, opgericht in 1934, als afsplitsing van de Willem de Zwijgergroep omdat de horde te groot was geworden;
  • de zeeverkennersgroep De Geuzen. Deze groep die geen relatie had met de bekende verzetsgroep is eveneens ontstaan uit de Willem de Zwijgergroep. Een aantal oudere verkenners van de Zeemeeuwenpatrouille wilde het water op en daaruit werd op 1 oktober 1936 een zeeverkennersgroep opgericht;
  • de Sint Jorisgroep (1937?)

Deze vijf groepen waren allen aangesloten bij de De Nederlandse Padvinders (N.P.V.).
De Katholieke Verkenners (K.V.) had voor de oorlog geen groep in Vlaardingen en voor de meisjes was er een, in 1924 opgerichte, Nederlandse Padvindstersgilde (N.P.G.) groep waarvan de naam niet te achterhalen is. Doch deze groep had kennelijk vóór 1940 al weer opgehouden te bestaan. De vierde padvinderij-stroming, de Nederlandse Gidsenbeweging (N.G.B.) werd pas in 1945 opgericht.

De padvinderij werd door de Duitse bezetter verboden. We citeren een persbericht.

‘s-Gravenhage, 9 april 1941
Krachtens verordening van den Rijkscommissaris werden door de veiligheidspolitie de gezamenlijke padvindersorganisaties in het bezette Nederlandsche gebied ontbonden en verboden.
De Nederlandsche Padvinders, die een deel waren van de internationale Boy-Scout-beweging en centraal vanuit het internationale padvindersbureau te Londen geleid werden, waren een actief instrument der Britsche culturele en politieke propaganda. Ook na de bezetting werd deze tegen de belangen van het Duitse rijk gerichte werkzaamheid voortgezet. Daar de Nederlandsche Padvinders, wier leiding eenzijdig op Engeland was ingesteld, ondanks nadrukkelijk verbod talrijke tochten en voorbereidend militaire oefeningen hielden, zijn de van het standpunt der bezettende macht niet duldbare padvindersorganisaties ontbonden.

De padvinderij was, zoals gesteld:

Englandfreundlich eingestellt und erhielt ihre Befehle von dem internationalen Buro in London.

De Vlaardingse groepsleiders werden in enkele gevallen daarvoor door de plaatselijke recherche van hun werk opgehaald en bij huiszoekingen thuis en in de groepshuizen werd alles wat maar iets met ‘het spel van verkennen’ te maken had meegenomen. Alle bezittingen, zoals kampeeruitrustingen, keukenuitrustingen, (groeps-)vlaggen maar ook administraties, kasgelden enz. werden meegenomen.
Het is nooit teruggekomen en het kampeermateriaal is zo goed als zeker gebruikt bij NSB-jeugdkampen.
In Vlaardingen heeft een huisarts, tevens padvindersleider, hierin een niet al te fraaie rol gespeeld.

De herstart[bewerken | brontekst bewerken]

“Ik kan het nu rustig vertellen, want het is toch verjaard. Wij hebben gestolen, zeg maar rustig ‘gejat’.
’t Was in juni 1945 toen we met gammele handkarren banken, tafels en kasten weghaalden uit de EVAG-garage aan de Boslaan. In die garage was alle inboedel opgeslagen uit de huizen van NSB’ers en de onderkomens van de Duitse soldaten. En de Wehrmacht had héél stevige banken, solide tafels en flinke kasten. En wij hadden niets in ons eerste naoorlogse groepshuis. Die immens grote, lege nettenzolders aan de Koningin Wilhelminahaven.
Nou, niks? Wij hadden honderden en honderden enthousiaste jongens. Wij hadden tientallen nieuwbakken leidsters en leiders die overigens merendeels van geen welpen-toeten noch verkenners-blazen wisten. Wél hadden we een kern, een handvol ouwegetrouwe leiders zoals hopman Hans van Driel, hopman Krijn van Aperen en wat jonge kerels die begin jaren ’40 zo’n beetje voortrekker waren. Bij dat handjevol was bijvoorbeeld Mari Schipper en ik …”
(Aad E. Dulfer - 1980)

Beter kan de situatie van de Vlaardingse padvinderij zo kort na de oorlog bijna niet beschreven worden.
Op 17 mei 1945, amper 12 dagen na de Duitse capitulatie, kwam een aantal mensen bijeen om tot oprichting van de “Commissie Vlaardingsche Christelijke Padvinders Prins Maurits” te komen. Hieronder waren de hervormde predikant Van Rhijn en het hoofd der school, Frans J.W. Boogaard. De commissie had zich tot taak gesteld de christelijke padvindersgroep Prins Maurits weer tot leven te brengen. Meester Boogaard heeft een tiental jaren een belangrijke rol in de Vlaardingse padvinderij gespeeld.
Het was op een zaterdag een of twee weken na die 17de mei en na een berichtje in de Nieuwe Vlaardingsche Courant, dat hopman Krijn van Aperen samen met hopman Hans van Driel zitting hielden in de winkel op de hoek van de Vaartweg en de Gedempte Biersloot om daar vroegere én nieuwe leden van de padvinderij in te schrijven. De toeloop was overweldigend. Honderden jongens van alle standen en leeftijden wilden padvinder worden.
Jaren nadien heeft akela Ria Pet in een interview over dit enthousiasme gezegd:

Zo net na de oorlog was er niks voor de kinderen (…). De jeugd was in de oorlogsjaren losgeslagen. Het verschil tussen mijn en dijn was nog wel eens zoek. Je merkte dat er behoefte was aan een bepaalde discipline. Militaristisch? Nou nee, discipline heb je gewoon nodig. Als ik een verhaal uitleg wil ik dat de kinderen stil zijn. Padvinderij heeft vaak het verwijt van militarisme gekregen, ook vanwege het uniform. Dat uniform had en heeft een speciale reden. In het verleden, zo kort na de oorlog, was er een enorm onderscheid tussen arm en rijk, wat je aan de kleding kon aflezen. Door allemaal dezelfde kleding te dragen verdwijnt dat onderscheid.

Het aantal jongens dat padvinder wilde worden was dermate groot dat bijna iedereen die leiding wilde en kón geven, in feite welkom was.
Hopman Van Driel heeft over die allereerste periode later gezegd:

We hebben toen één fout gemaakt, we hebben niet voor voldoende (goede) leiding gezorgd. Dat is ons later wel eens opgebroken.
Mevrouw Kervers (CVg)

Het waren niet alleen jongens die het spel van verkennen wilden oppakken, ook meisjes wilden (weer) padvindster worden. Drie meisjes, bakvissen, zoals die leeftijdsgroep toen werd aangeduid, Wil Kip, Rie Berkhout en Do de Jong namen het initiatief. Het was bekend dat er een mevrouw uit Assen in de Chrysantstraat was komen wonen en dat zij padvindsterleidster was geweest. Het gesprek van de jongedames met mevrouw Els Kervers-van Tholen resulteerde er in dat

…belangstellende meisjes zich op 27 september 1945 om 18:30 uur kunnen melden op het adres Verploegh Chasséplein 3.

Dat was het woonhuis van de familie Hoogendijk, nu Het Oude Huys, waar een uitvaartbedrijf is gevestigd.
Mevrouw Hoogendijk was met de heer Jonker, directeur van het havenbedrijf Vulcaan en de dames Van Teijn en Kervers toegetreden tot een soort comité van aanbeveling. Dit zou later het bestuur van de V.I.O.O.L.-groep vormen. Op 22 februari 1946, Baden-Powelldag, werd de groep officieel opgericht. V.I.O.O.L. staat voor Vrede Is Onze Oprechte Leus. Erg toepasselijk in die dagen. Mevrouw Kervers werd de eerste hoofdleidster.

Echtpaar Boudens (CLP)

Ook reeds in 1945 werd de rooms-katholieke Sint Willibrordusgroep opgericht en was daarmee de eerste VKJB-groep in Vlaardingen. Het initiatief kwam waarschijnlijk van Toon Boudens en Joop van Geest die beiden voor de oorlog lid waren geweest van de ‘verkennersbeweging’ in Schiedam. Zij maakten deel uit van de Boslaners, een club oud-leerlingen van de Sint Willibrordusschool van hoofdonderwijzer August Boudens. De club, geleid door de ouders van Toon Boudens en zijn echtgenote, was tamelijk elitair qua samenstelling. De meeste leden kwamen uit de zogenaamde betere kringen. Gedurende de oorlogsjaren kwam men regelmatig bijeen om samen te zingen, voordrachten te houden of te discussiëren over allerlei onderwerpen.

Ook bij de start van deze groep was er zoveel belangstelling dat de groep al gauw zo’n kleine 200 leden telde. Er waren echter voldoende leiders en leidsters beschikbaar. Hiervan waren de gebroeders Anton, Louis en Alphons Pietersen, hun zussen Mies en Trees, August Boudens, zijn zoon Toon en nog twee kinderen Boudens, Koos Suijker en Joop van Geest wel de bekendsten.
De eerste welpenhorde stond onder leiding van akela Toos de Koning, later echtgenote van Louis Pietersen. Naast drie welpenhordes en drie verkennerstroepen werden er meerdere vendels gevormd zoals een trompetter-, een trommel- en een EHBO-vendel. Edoch, lijkt de start ideaal te zijn, huisvestingsproblemen zijn ook deze groep niet bespaard gebleven.
In dezelfde periode werd de rooms-katholieke meisjesgroep Sint Bernadette opgericht, waarmee alle vier landelijke padvind(st)ersorganisaties in Vlaardingen vertegenwoordigd waren. De initiatiefneemster voor het oprichten van deze meisjesgroep is waarschijnlijk de later bekende rooms-katholieke feministe dr. Tine Halkes geweest, in die dagen lid van de Katholieke Actiebeweging en woonachtig in de Nieuwe Kerkstraat, nabij de Schiedamseweg.
Zij vroeg Tineke van der Drift of zij een gidsengroep (de r.k. benaming voor padvindsters) wilden starten. Dat gebeurde samen met onder andere Guusje Vollering en Jo Kloosterman. Guido Van der Drift werd de eerste hoofdleidster.
Het is niet bekend op welke wijze in katholieke kringen bekendheid aan de oprichting van de verkenners en gidsengroep is gegeven. Waarschijnlijk zijn er kanselafroepen geweest in de Joannes de Dooperkerk aan de Hoogstraat, toen de enige katholieke kerk in Vlaardingen, of er heeft een oproep in het parochieblad gestaan.

Gidsen van de St. Bernadettegroep 1947, kring Weidevogels. (CCH)
Vlnr. boven: Annie Sosef, Dora van Ettingen, Joke Holtkamp, Alie Zijdenbosch, Jo Theunisse, Ina Lubrechts, Ria Kersbergen en Cor Suijker. Midden: Wil Ham, Annie van Vliet, Nel vd Marel, Annie Jansen, Lenie van Mil, Lenie Ham en Dinie de Vette. Zittend: Tiny Verboort, Lenie van Rooijen en Kitty den Boogert. (CCH)

Juni 1945 komen in Vlaardingen padvindersgroepen bijeen, bijna vanzelfsprekend niet in padvindersuniform, hoogstens in wat vooroorlogse restanten die zelden pasten soms in de meest vreemde uitdossing. Een jongen werd nog ‘de koordenkoning’ genoemd, vanwege allerlei koorden om schouders en hals. Later zou diezelfde jongen hopman worden.
Ondanks gebrek aan alles, was iedereen vol enthousiasme en men maakte er wat van. Huisvesting was in de meeste gevallen het grootste probleem, zeker tot aan de opening van de Padvindersboerderij aan de Broekpolderweg in 1956.

Willem de Zwijgergroep, groep 1[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste in Vlaardingen opgerichte groep was de Willem de Zwijgergroep die daarmee Groep 1 werd. De eerste bijeenkomst was op zaterdag 2 juni 1945, dus bijna onmiddellijk na de inschrijving aan de Vaartweg.
De groep en de verkennerstroep stonden bij de herstart in juni ’45 weer onder de leiding van hopman Van Driel. De horde werd geleid door Akela Mol. De voortrekkerstam De Witte Ridders startte pas in 1946. Als groepsdas werd de grijze das in ere hersteld, al moest men het eerst met servetten doen.
De groep is in 1945 begonnen op de nettenboetsterszolder van de firma Drop en Goedknegt aan de Koningin Wilhelminahaven NOZ. Daarna gingen ze, op voorspraak van het hoofd der school P. Vis, tevens lid van de Groepscommissie, naar de zolder van de Openbare School I “Willem de Zwijgerschool” (!) aan de Cornelis Houtmanstraat. Na onmin met de conciërge van de school, die waarschijnlijk het gelijk aan zijn zijde had, naar een leegstaande waterstokerij aan de Tweevriendenstraat, nummer 3/5. Ondertussen was de padvindersboerderij aan de Broekweg in zicht gekomen. Een eis van het gemeentebestuur was dat bij aanvaarding van de padvindersboerderij het onderkomen aan de Tweevriendenstraat verlaten moest worden. De groep koos voor de boerderij en bezette de zolder van de stal achter het woonhuis. Hier is de groep gebleven tot men door bemiddeling van de heer De Bruyn van Shell in 1959 een voormalige bepaald luxe bouwkeet aangeboden kreeg.

Wesselgroep, groep 2[bewerken | brontekst bewerken]

Niet zo lang na de vooroorlogse start van de Willem de Zwijgergroep werd de Prins Hendrikgroep opgericht. Deze werd dus groep 2. De huidige Wesselgroep draagt het nummer van deze niet meer bestaande groep, maar is er geen voortzetting van. De Wesselgroep, genoemd naar de Zuid-Afrikaanse vrijheidsstrijder, Louis Wessel, is onder andere voortgekomen uit een in februari 1946 heropgerichte voortrekkerstam onder leiding van oûbaas Van der Roest. Deze was voor de oorlog voortrekkersleider bij de Prins Hendrikgroep geweest. Hij heeft na de oorlogsjaren met hem bekende, inmiddels oudere jongens weer een stam opgezet met de naam Eurekastam. De stam was heel actief en trok er veel met de fiets op uit. Zo kampeerde men in de omgeving van Soest, bij het groepshuis van de Hopman Masselmangroep.
Eén van de leden van deze stam was Jac Pet, en één van de welpenleidsters van de Hopman Masselmangroep was Ria van der Wart. Ze vonden elkaar wel aardig. Ria kwam naar Vlaardingen en werd mevrouw Pet. Op 4 februari 1950, richtte zij een welpenhorde op. De welpen werden door akela Pet junior, haar schoonmoeder was akela bij de Willem de Zwijgergroep, als het ware op straat geronseld. Veel jongetjes hadden wel zin om padvinder te worden. In korte tijd had de akela zo een horde van 24 jongens bij elkaar. Twee weken na de start sloot de Eurekastam zich aan bij de horde en dat was het begin van de Wesselgroep. De reden was dat een stam alléén niet als padvindersgroep kon worden ingeschreven. Door het samengaan was inschrijving bij de NPV wel mogelijk en dat was wat oûbaas Van der Roest wilde.
In 1946 of 47 gingen de verkenners van de Willem de Zwijgergroep kamperen in Soestduinen. De reis daarheen ging op de fiets. Oûbaas Roest vroeg aan hopman Van Driel of hij mee mocht. Uiteraard was daartegen geen bezwaar. Na aankomst op het kampeerterrein ging ieder aan de gang. Aan het einde van de dag vroeg de hopman zich af waar oûbaas Roest was. Zijn tentje stond er wel, maar hijzelf was in geen velden of wegen te bekennen. Maar ach, de oûbaas loopt niet in zeven sloten tegelijk en Van Driel ging slapen. De volgende ochtend werd hij gewekt door oûbaas! “Waar kom jij vandaan?” “Oh, ik was mijn medicijnen vergeten en ben die thuis even wezen ophalen”. Zo had oûbaas Roest binnen vierentwintig uur driemaal de afstand Vlaardingen - Soestduinen gefietst en was nog fris als een hoentje!
Als kleuren voor de groepsdas werd voor groen en oranje gekozen. Dit naar Louis Wessel’s uitspraak: “Eens zal in dit groene onderdrukte land de zon opgaan”. De officiële oprichtingsdatum van de groep is 17 september 1950. Op voorspraak van wethouder H.K. van Minnen kreeg akela Pet de beschikking over een zolderruimte aan het Emaus. Op de begane grond waren de ijskarretjes van Van der Windt gestald.
Jac Pet vervulde in die periode zijn militaire dienstplicht in Indonesië. Na zijn terugkeer begon hij in februari 1951 met de zes oudste welpen en enkele nieuwe jongens een verkennerstroep. De stam was intussen al min of meer opgehouden te bestaan, de meeste voortrekkers waren opgeroepen voor militaire dienst. Slechts een klein aantal voortrekkers bleef wat hand- en spandiensten verlenen aan de groep, onder meer bij zomerkampen. Met het oprichten van een verkennerstroep werd het huisvestingsprobleem nijpend. De meisjes van de V.I.O.O.L.-groep waren echter op dat moment bezig te verhuizen naar de Binnensingel. De keet die de padvindstersgroep in gebruik had op het terrein van het havenbedrijf Vulcaan aan de Schiedamsedijk kwam vrij en werd aan de Wesselgroep geschonken. Op dat moment wàs bekend dat de keet niet kon blijven staan. De Vulcaan had het stukje grond nodig voor de bouw van een nieuwe personeelskantine. Van der Hoeven, lid van de groepscommissie, zorgde ervoor dat de keet verplaatst kon worden naar de griendrand langs de uitmonding van de Poldervaart, waar nu de Beneluxtunnel ligt. Jaren later zou akela Pet zeggen:

“We hebben daar als Wesselgroep de mooiste tijd van ons bestaan gehad. Wat een heerlijke plek en wat konden we daar fijn spelen!”

Voor de Wesselgroep werd 1958 een rampjaar. Hopman Jac Pet kwam samen met zijn moeder, akela Pet-Van der Spek van de Willem de Zwijgergroep, om het leven bij een auto-ongeluk. In hetzelfde jaar brandde het groepshuis af dat door vandalen in brand was gestoken. Deze gebeurtenis betekende ook het voorlopige einde van de verkennerstroep. De resterende verkennersleiding gaf er de brui aan. Voor de welpen volgde na de verwoesting van hun onderkomen een zwerftocht door de stad die bijna negen jaar zou duren.

Prins Mauritsgroep, groep 3[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de herstart, geïnitieerd door de “Commissie Vlaardingsche christelijke padvinders Prins Maurits” bestond de groep uit drie verkennersvendels en drie welpenhordes. Niet lang daarna werden die, op ‘verzoek’ van de districtscommissaris gedeeld in drie zelfstandige protestants-christelijke groepen, de Karel Doormangroep 3, getooid met grijze das met een brede oranje rand onder leiding van hopman Map van Krimpen, de Sint Jorisgroep 6, blauwe das, met hopman Arie Brouwer, die kort daarna ziek werd waarna de troep voor enige tijd werd geleid door vaandrig Gerard Groeneveld, en de Marnix van Sint Aldegondegroep 7, met de Schotse MacIntosh-das, onder leiding van hopman Aad Dulfer.

De welpenhordes van die groepen werden geleid door respectievelijk akela Klazien van Krimpen, de moeder van hopman Map van Krimpen, akela Van der Baars en akela Titia ten Kate (later Dulfer-ten Kate). De voortrekkers van de Sint Jorisgroep, de Jan de Rooijstam, werden geleid door oûbaas Nico Molenkamp.

De (A)WL’s van de Prins Mauritsgroep in 1945.
Vlnr: Nel Boogaard, Margreet van den Baars, Klazien van Krimpen, Kitty van Mourik, onbekend en Titia ten Kate.
Foto aan de Vishalstraat. (PC)

De hopman van de vooroorlogse Prins Mauritsgroep, Krijn van Aperen, had zich voor militaire dienst in Nederlandsch-Indië gemeld en was derhalve voor langere tijd voor de padvinderij niet beschikbaar.

Samenkomsten werden gehouden op een boetzolder aan de Koningin Wilhelminahaven (Vishalstraat). De afscheidingswanden voor de verschillende groepen werden gemaakt van opengeknipte vierkante blikken, overgebleven van voedseldroppings.
Ruim een jaar later fuseerden de Karel Doormangroep en de Sint Jorisgroep. De een had niet voldoende leiding meer en de ander weinig tot geen jongens. Uit die fusie ontstond opnieuw de Prins Mauritsgroep 3. Het groepsnummer 3 werd van de Karel Doormangroep overgenomen, en de blauwe groepsdas van de Sint Jorisgroep. De eerste hopman in de nieuwe situatie was Bert Kramer, de zoon van de politiecommissaris, die zijn plaats afstond toen hopman Van Aperen uit Indië terugkeerde. Akela Van Krimpen bleef de horde leiden en oûbaas Nico Molenkamp, later opgevolgd door oûbaas Vogel, de bloemist van de Westhavenkade, bleef de stam begeleiden.
De boetzolder kreeg een andere bestemming en de groepen moesten daarom vertrekken. De horde van de Prins Mauritsgroep ging naar de Ericaschool aan de Zomerstraat terwijl de verkenners in het graanpakhuis van de firma Dorsman aan de Markt, waar eerder de Sint Jorisgroep haar bijeenkomsten hield, een onderkomen vonden. Deze onderkomens en meerdere daaropvolgende bleven nooit lang ter beschikking.
De horde kreeg vervolgens onderdak in de onbewoonbaar verklaarde woning aan de Schoolstraat 8, eerder gebruikt door de inmiddels opgeheven Karel Doormangroep, en de verkenners op een hooizolder aan het Westnieuwland.
In november 1950 verhuisde de groep weer. Nu naar een pakhuisje van de firma Goedknegt in de 2e Maasboschstraat.
Het laatste groepshuis in de stad, voor de definitieve verhuizing naar de Padvindersboerderij in 1955 was het haringpakhuis van de firma Van der Vlis aan de 1e van Leyden Gaelstraat dat in april 1952 betrokken werd. Met uitzondering van het graanpakhuis van Dorsman zijn alle genoemde gebouwen al weer jaren verleden tijd.

De Geuzen, groep 4[bewerken | brontekst bewerken]

Vachtenschouw door akela Van der Hoeven. (CMvdH)

De zeeverkenners van De Geuzen hervatten hun bestaan in ’45. Evenals voor de oorlog onder de leiding van schipper Kip en stuurman Houtman. Hun groepsdas was een grijze, als een soort eerbetoon aan de groep waaruit ze ontstaan zijn, maar dan met een roodwitte reddingsboei en een anker in de punt. Eén van de eerste zaken die geregeld moesten worden was het bergen van De Verkenner of De Uilenspiegel, de boot van de groep die in 1941 met alle (drum)band instrumenten in de Koningin Wilhelminahaven door de groep zelf tot zinken was gebracht. Het bandmateriaal was ooit in de koperslagerij van het scheepsreparatiebedrijf Vlaardingen-Oost gemaakt en bleek na vijf jaren onder water nog in goede staat.
De activiteiten werden hervat op de zolder van het haringpakhuis van de firma Bolderheij aan de Koningin Wilhelminahaven NOZ. Omdat de firma Bolderheij zelf de ruimte wilde gaan benutten, moest de groep na enkele jaren verhuizen.
Inmiddels had schipper Kip de groep verlaten en was Arie Maat schipper geworden. Hij werd bijgestaan door onder andere Koos Oostveen als stuurman. De welpenhorde had in die jaren Krijnie Ringlever als akela. Zij werd later opgevolgd door akela Van der Hoeven Sr.
Een vervangend onderkomen werd gevonden op de zolder van de Van Kampenschool in de Rehobothstraat, een niet bepaald logische plaats voor waterpadvinders. Van de droge Rehobothstraat werd in oktober 1950 verhuisd naar een pand aan het te slopen Delftsche Veer, naast wasserij De Hoop, ongeveer waar nu het politiebureau staat. Toen de sloop van ook deze plek realiteit werd, kreeg de groep de beschikking over de voormalige kroeg annex roeibotenverhuur van Zonne aan de Kwakelsteeg 19, achter de Joannes de Dooperkerk aan de Hoogstraat. Dit heeft twee jaar geduurd, toen werd ook de Kwakelsteeg gesloopt.
Het was intussen 1952 en de groep vond onderdak op de verdieping van de boerderij bij de Blauwe Brug, even voorbij de Vijfsluizen in Schiedam. De boerderij was ook bij Schiedamse padvindsters in gebruik, de TONO-groep.
De zeeverkenners zaten daar wel dicht bij de Poldervaart, maar hun hart ging meer uit naar het nabije ruimere water, de Nieuwe Maas. Daarvoor moesten de sloepen over de dijk gesjouwd worden en dat was een hele klus voor jongens van 12, 13 tot 17 jaar. Ging de troep op kamp, dan werden de boten gesleept door de motorboot van de familie Voorbach. Ook van deze boerderij moesten de zeeverkenners wegens sloop weer verhuizen. Nu naar het terrein achter de Cincinnati.

Prinses Irenegroep, groep 5[bewerken | brontekst bewerken]

Thijs Zandwijk vertelt het de welpen tijdens een spel. (CJD)

De Prinses Irenegroep is na de oorlog voortgekomen uit de Willem de Zwijgergroep, de stamvader van de Vlaardingse NPV-groepen. De naamkeuze was in die dagen niet vreemd. Prinses Irene was populair en bovendien was het de naam van de Griekse godin van de vrede.

Kort na de herstart van de Willem de Zwijgergroep werd er een splitsing doorgevoerd. Hopman Van Driel wilde maximaal dertig jongens in de verkennerstroep hebben, een ‘werkbare hoeveelheid’. Veel meer jongens hadden zich echter voor de neutrale groep aangemeld. De jongens die niet bij hopman Van Driel terecht konden werden opgevangen door vaandrig Arie Vogel.
Dat werd de geboorte van de Prinses Irenegroep. De eerste verkennersleider was hopman Geert de Jong, kort nadien opgevolgd door Arie Vogel. De welpenhorde stond onder leiding van akela Truus van Buuren. Als groepsdas werd voor de blauwe Schotse Hunter Steward-ruit gekozen.

Ook de Prinses Irenegroep heeft een flink deel van de groepshuis-misère meegekregen. Begonnen werd in een zeer oud pandje in de Landstraat hoek Fuikstraat.

Opening van het clubhuis van groep Vlaardingen 5 “Prinses Irene” in de 1e Van Leijden Gaelstraat op 24 september 1955.
Op de trap de onderdistrictscommissaris J.W.F. Dorleijn en de groeps- en verkennersleider Zonneveld. (CJD)

Het bleek al gauw ongeschikt. De welpen hadden hun hordehol op de zolder. Op een gegeven moment, zakte de akela door de vloer. Het liep gelukkig goed af. Het bleek gevaarlijk in de Landstraat te blijven en de groep verhuisde naar een evenmin geschikt pandje aan de Schoolstraat 6, naast de Prins Mauritsgroep. Alles was eruit gesloopt, alleen de keuken was nog intact, dus ruimte om te spelen was er wel.

Tijdens het verblijf in de Schoolstraat had de Prinses Irenegroep een primeur. Wout Brouwer, werd de eerste mannelijke akela in Vlaardingen. Thijs Zandwijk, onder meer bekend als Leger des Heilssoldaat, was assistent-welpenleider. ‘Ome’ Thijs, zoals hij veel genoemd werd, zou later overstappen naar de Marnix van Sint Aldegondegroep, die waarschijnlijk meer bij zijn overtuiging paste.
Van de Schoolstraat verhuisde men naar een pakhuiszolder aan de 1e van Leyden Gaelstraat. Ook dat was weer niet van lange duur, maar intussen was de boerderij aan de Broek(polder)weg in zicht gekomen.
Er bleek dusdanig veel aan de stal achter het woonhuis vertimmerd te moeten worden dat groepscommissie en leiding het niet zagen zitten en ruilden met de Prins Mauritsgroep. De Prinses Irenegroep van hopman Janus Zonneveld en vaandrig Arie Tuitel bleef aan de Schoolstraat en de Prins Mauritsgroep betrok de stal. Gelukkig kreeg de groep, mede dankzij districtscom missaris Dorleijn niet lang nadien een uitstekend onderdak in een pand van de Nieuwe Matex aan de Koningin Wilhelminahaven. De groep bleef daar tot ze in 1967 naar de Broekpolderweg verhuisde.

Marnix van Sint Aldegondegroep, groep 7[bewerken | brontekst bewerken]

De Marnix van Sint Aldegondegroep is ontstaan uit de Prins Mauritsgroep en daarmee een ‘kleinkind’ van de Willem de Zwijgergroep. Ze werd als zevende Vlaardingse groep ingeschreven. De groep draagt als groepsdas de ruit van de MacIntosh-clan. De keuze van die das geschiedde bij toeval. Aad Dulfer, die in de zaak van zijn vader aan de Hoogstraat de ScoutShop runde, een winkel waar padvinderskleding en -benodigdheden verkocht werden, was voor inkoop van die artikelen in Den Haag. Op dat moment kwamen er goederen uit Engeland binnen, waaronder stof voor groepsdassen. De Marnix-groep, had nog geen das en Dulfer zag zijn kans schoon… Dat was in 1945, toen er nog geen stofje te koop was. En zo kwam groep 7 aan z’n Schotse ruit als groepsdas.
Het begon op die enorme boetzolder aan de Vishalstraat onder leiding van hopman Aad Dulfer, in december 1949 opgevolgd door Koos Starre. De horde werd geleid door Dulfer’s latere echtgenote, Titia ten Kate. De Orionstam met oûbaas Wijman werd pas medio 1949 opgericht. De groep kwam na het gedwongen vertrek uit de Vishalstraat eerst bijeen op de boerderij van Broek aan de Broekweg, iets noordelijker van waar nu Hotel Ibis is gevestigd. Het werd het Marnixheem gedoopt en de ingang was op de plaats waar ongeveer de ijsbaan was. Ook schijnt er gebruik gemaakt te zijn geweest van een woonschuit.
In oktober ’45(!) verhuist de groep naar een lokaal boven de werkinrichting en school voor Buitengewoon Lager Onderwijs van meester Herman Fransen aan de Zomerstraat, in mei 1946 naar Schoolstraat 8, de al vaker genoemde onbewoonbaar verklaarde woning.
In 1947 verhuist de groep weer, nu naar de bovenverdieping van Hoogstraat 202, waar voor de oorlog de Prins Mauritsgroep ook al eens onderdak had gevonden. In die tijd ontvangen ze een schrijven van de burgemeester:

Naar mij werd medegedeeld, is een gedeelte van het gebouw Hoogstraat 202 alhier aan de Nederlandsche Padvindersvereeniging, afdeling Vlaardingen verhuurd als kampgebouw. Ik vestig er -wellicht ten overvloede- uw aandacht op dat het verboden is in dit gebouw kampvuren e.d. aan te leggen.

Ook deze huisvesting heeft niet lang dienst kunnen doen want van 1948 tot en met december 1950 huisde de groep, zoals dat in een logboek is vastgelegd in de vunzige, vochtige kelder van het pand Hoogstraat 202a, om daarna weer naar Zomerstraat 43 te verhuizen. De gebruiksuren zullen in overeenstemming met “Jeruel”(…) moeten worden geregeld.
Op 2 maart 1951 wordt weer eens een brief van de Gemeente ontvangen:

Hoewel wij een open oog hebben voor de moeilijkheden van huisvesting der padvinders, achten wij een langer gebruik van de ruimte, in verband met het grote brandgevaar, niet meer verantwoord.

De uitzetting volgt op 1 oktober. Eerst op 29 december, bijna drie maanden later, werd het volgende groepshuis, Zomerstraat 45, het naastgelegen pandje, betrokken.
Op 17 juli 1952, amper zeven maanden na de feestelijke opening schrijft de Gemeente aan de groep:

(…) Verzoeken wij u het bij u in gebruik zijnde lokaal van het pand Zomerstraat 45 vóór 1 augustus aanstaande te ontruimen.

De huisvestingsproblemen zouden aanhouden tot de groep naar de padvindersboerderij kon verhuizen.

De V.I.O.O.L.-groep[bewerken | brontekst bewerken]

V.l.n.r.:Gré Ommering, Gien Korebrits, Riet Oosterlee, Riet van Minnen (leidster), Janny van Ekelenburg, Leny Brouwer, Annie van der Pijl, Aad Dijkshoorn;
zittend v.l.n.r.: Atie Zonneveld, Dora de Jong, Roos de Korte, Riet Kappers, Lenie Starrenburg, Jeanne Assendelft en Corrie van der Pijl. (CVg)

De V.I.O.O.L.-groep was een neutrale groep, opgericht op 22 februari 1946 met als hoofdleidster Els Kervers-van Tholen, die als padvindstersnaam Ulsa had, doch door de meisjes Guido Truitje werd genoemd.

Het eerste groepshuis was een keet, in gebruik als schaftlokaal voor het personeel van het havenbedrijf Vulcaan aan de Schiedamschedijk. De padvindsters kwamen bijeen in de keet, de kabouters mochten gebruik maken van het tekenlokaal van het bedrijf. Alvorens de spelmiddag geopend kon worden, moesten de tekenborden opzijgeschoven worden en na het spel weer teruggeplaatst.
Overigens was het niet vreemd dat daar een plek gevonden werd. De directeur van het bedrijf, de heer Jonker, maakte deel uit van het bestuur van de groep. Later verhuisden de kabouters naar een lokaal van de kleuterschool van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen aan de Binnensingel. Ook schijnt er gebruik gemaakt te zijn van een zaaltje aan de Zomerstraat.
Uit deze vroegste periode stamt een briefje van ‘Ulsa’ gedateerd 6 juni 1946 aan de Plaatselijke Commissie van de NPV. Een schrijven, tekenend voor de geest van die jaren.

Mijne Heeren,
Naar aanleiding van eenige minder prettige gebeurtenissen heeft de leidstersraad van het N.P.G. afd. Vlaard. besloten om iedere padvindster die zich in uniform op straat vertoont met een jongeman, voorgoed te schorsen.
Wij geven U in overweging deze maatregel ook bij de Padvinders toe te passen.
De goede naam van de Padvinderij, die maar al te vaak in een slecht daglicht komt te staan, is een en ander wel waard.
Uw antwoord met belangstelling tegemoet ziend,
Namens de Leidstersraad,
(was getekend) Ulsa.
Gelijkluidend afschrift werd aan de Katholieke Padvindsters gestuurd.
De H.L. (was getekend) E. Kervers-van Tholen.

Zo’n briefje tekent duidelijk de moraal van die dagen!
Een paar andere voorbeelden zijn dat de meisjes in uniform voor iedere Nederlandse vlag die ze op straat zagen de padvindstergroet moesten brengen. Daarenboven was het niet toegestaan om in uniform op straat een ijsje te likken of te eten.

V.l.n.r.: Ria Leerdam, Dikkie de Jong-Roos, Marianne Schippers, Oebi Sparreboom, Jannie Sondorp. (CVg)

Omdat de Vulcaan de grond waarop de keet stond nodig had voor de bouw van een personeelskantine, verhuisde de gehele groep in 1950 tijdelijk naar de kleuterschool aan de Binnensingel.

In die dagen had de groep het moeilijk. Een van de vendelleidsters, Guido Jo Zonne, een bijzonder markant figuur, was naast leidster ook juf van de hervormde zondagschool. Het is wellicht daardoor dat door haar een aantal christelijke elementen in het spel werden ingebracht die voor een neutrale groep onaanvaardbaar waren. Er kwamen klachten daarover bij het Nationaal Hoofdkwartier in Den Haag. Dit resulteerde in een verzoek aan Jo Zonne haar functies neer te leggen.
In diezelfde tijd speelde er nog een kwestie. Vanuit het Gereformeerde Jeugdwerk, waarbij ondermeer Aad Dulfer, Wil Kip en Margo de Vlieger betrokken waren, was er veel kritiek op de padvinderij als jeugdbeweging. Té militaristisch. In feite werden deze mensen gedwongen een keuze te maken tussen padvinderij en het jeugdwerk vanuit de kerk. De keuze werd gemaakt en hieruit ontstonden het Relindevendel en het Gildevendel onder leiding van respectievelijk Wil Kip en Margo de Vlieger. Zij namen in eerste instantie een aantal meisjes mee naar hun nieuwe clubs. Verschillenden keerden na enige tijd -teleurgesteld?- terug naar de V.I.O.O.L.-groep.
De groep, van diverse leidsters beroofd, werd gered door mevrouw Van Oudenaarde, Guido Elvira. Samen met enkele gebleven en teruggekeerde padvindsters zette zij de groep weer op de rails. Als hoofdleidster werd mevrouw Feldmann-Roosegaarde aangesteld.
In februari 1951 verhuisde de groep opnieuw. Nu als eerste Vlaardingse groep naar een eigen (in eigendom!) onderkomen, een houten gebouw, genoemd De Uithoek, geplaatst op een open terrein tussen de Geraniumstraat en de in aanbouw zijnde Van Hogendorplaan. De groep kwam daar tot grote bloei en zou daar zeventien jaar blijven tot ze in 1969 naar het Scoutcentrum verhuisde.
In de periode in De Uithoek werd mevrouw Feldmann als hoofdleidster opgevolgd door mevrouw Dijkstra, die enige jaren nadien werd opgevolgd door de 21-jarige Aad Sloot. Zij zou ruim acht jaar hoofdleidster blijven.

De RAVO band[bewerken | brontekst bewerken]

De RAVO-band in 1969. (CRL)

Hoewel deze scoutingband jarenlang als puur Vlaardings werd gezien, ligt het ontstaan ervan in Schiedam. De band is in september 1949 ontstaan uit de Schiedamse RAVO-padvindstersgroep. Binnen deze groep wilde een aantal meisjes een band bestaande uit tamboers en hoornblazers beginnen. Instrumenten hadden ze niet, maar geoefend werd er al wel. Door middel van allerlei acties werd geld bijeen gebracht en nog in het eerste levensjaar konden drie trommels en twee bazuinen worden aangekocht. De RAVO-groep en dus ook de band huisde in de boerderij naast de Vijfsluizen waar ook de TONO-groep én de Vlaardingse zeeverkenners De Geuzen hun onderkomen hadden. Toen de boerderij moest wijken voor de Beneluxtunnel werd een tijdelijk onderdak gevonden in het oude stoomgemaal aan de Poldervaart. Na een kort verblijf in een zaal aan de Lange Haven in Schiedam verhuisde de band, de groep was inmiddels ter ziele, naar de boerderij Landvreugd aan de Sweelincksingel in Schiedam. Ook de TONO-groep was daar gehuisvest. Men is daar gebleven tot 1969, toen de band naar Vlaardingen verhuisde, naar het nieuwe groepshuis ’t Kapad van de V.I.O.O.L.-groep op het padvinderscentrum. De reden was dat de band ondertussen voor een groot deel uit Vlaardingse padvindsters bestond. Vanaf dat moment, tot in 1973 de band geheel op eigen benen kwam te staan, werd de band gezien als een onderdeel van de V.I.O.O.L.-groep. In datzelfde jaar 1973 werden jongens officieel als lid toegelaten. Dat moest ook wel, want er was een bijna chronisch gebrek aan hoornblazers. Voordien bediende Stoffel Molenaar al de grote trom en sloeg Jaap de Bree de bekkens.

Het jaar 1973 was hét jaar voor de band. Niet alleen dat het een zelfstandige groep binnen Scouting Rijnmond werd met een stichting als rechtsvorm, maar ook in muzikaal opzicht was het een gloriejaar. In mei van dat jaar vierde de Winkeliersvereniging Van Hogendorplaan haar twintigjarig bestaan. Ter gelegenheid daarvan werd een drumbandconcours gehouden. De RAVO-band won de eerste prijs in haar afdeling, de tamboer-maître prijs en de defileerprijs!
In dat zelfde jaar, toen Vlaardingen haar 700-jarig bestaan als stad herdacht, werd het jaarlijkse Scouting Bandconcours in Vlaardingen gehouden. Dat was trouwens ook al eens in 1966 gebeurd.
Veel heeft de RAVO Scouting Band, zoals zij sinds de verzelfstandiging heet, te danken aan Ria Leerdam. Zij werd in 1958, dus nog tijdens de Schiedamse periode, lid van de band. Eerst als hoornblaasster, later ook tamboer, tien jaar later tamboer-maître en ze bleef dat tot in 1974 toen zij tot erelid werd benoemd. In 1985 werd weer een beroep op haar gedaan en liep ze opnieuw drie jaar lang voor de band uit. Vooral in moeilijke perioden, toen er weinig belangstelling voor de band was, heeft zij kans gezien de groep in stand te houden.
De RAVO-band is overigens niet de enige padvind(st)ersband in Vlaardingen geweest. Bekend zijn soortgelijke bands bij de zeeverkenners, bij de Marnix van Sint Aldegondegroep, bij de Prinses Irenegroep en bij de Sint Willibrordusgroep. Geen van deze bands was echter een lang leven beschoren. Wat overleven betreft is de RAVO-band misschien wel uniek in het padvindsterswereldje.

De Sint Willibrordusgroep[bewerken | brontekst bewerken]

Deze groep is min of meer ontstaan uit de “Boslaners”, een groep oud-leerlingen van de Sint Willibrordusschool aan de Boslaan. Uit deze groep kwamen de eerste leid(st)ers van de groep die vanaf de vroege start bestond uit twee hordes, drie troepen en een voortrekkersstam.
De eerste verkennerstroep, de Jagers stond onder leiding van hopman Van Geest, de tweede, de Woudlopers onder hopman Suijker en de derde, de Roofvogels onder hopman Louis Pietersen. Als groepsdas werd wit met een blauwe rand gekozen. De gebroeders Alphons en Anton Pietersen werden vaandrig. De laatste werd later oûbaas van de Sint Paulusstam. De welpenhordes stonden onder leiding van de gezusters Pietersen en de zussen Foet. Als aalmoezenier werd kapelaan Schmidt aangesteld.
Het grote aantal aanmeldingen gaf vanzelfsprekend de nodige huisvestingsproblemen. De welpen en verkenners kwamen bijeen op de kale en erg koude zolder van de school aan de Boslaan. De patrouillehoeken werden gemaakt van rijshout, dat door de jongens die met een roeiboot naar de overzijde van de Nieuwe Maas voeren, werd gekapt op de plaats waar later de Caltex raffinaderij gevestigd is geweest. Door het schoolbestuur werd de toegang tot de zolder in februari 1951 aan de groep ontzegd. Aan de ouders van de kinderen werd hiervan schriftelijk mededeling gedaan. Uit die brief de volgende citaten die opnieuw een voortreffelijk beeld geven van de tijdgeest.

(…) Wij kunnen onmogelijk voorspellen hoe lang deze toestand zal duren, maar wij hopen dat U in deze “tussenperiode” Uw jongen geen lid zal laten worden van een neutrale vereniging. (…) U begrijpt dat wij deze tijding niet graag doen, vooral omdat hiervan 70 welpen en 30 verkenners de dupe zijn (…) en omdat hiermee aan het bestaan van een Katholieke Jeugdbeweging een einde komt.

Het laatste was niet echt het geval. De Roofvogels kwamen later bijeen op de zolder van de aanbouw van het R.K. Vereenigingsgebouw aan de Markgraaflaan hoek Joubertstraat. De horde vond onderdak in de Sint Jozefschool aan de Maassluissedijk. In de eerste tien jaar van haar bestaan heeft de groep vele onderkomens gekend. Naast de zolder van de school aan de Boslaan en het Vereenigingsgebouw werd gebruik gemaakt van een pakhuiszolder aan de Koningin Wilhelminahaven en een pakhuisje of een onbewoonbaar verklaarde woning in de Landstraat, nabij de achterzijde van het postkantoor aan de Westhavenkade. Dit is waarschijnlijk het pandje geweest waar eerder de Prinses Irenegroep onderdak had gevonden. Andere onderkomens zijn het Weeshuis aan het Weeshuisplein geweest, het pakhuis van Van Toor in de Havenstraat en daarna het kolenpakhuis van de firma Maarleveld in diezelfde straat. Dat het toeven in een voormalig kolenpakhuis niet ideaal is, zullen de moeders van de jongens wel gemerkt hebben.
Vanuit de Havenstraat werd verhuisd naar de Padvindersboerderij, waar de Willem de Zwijgergroep de zolder boven de stal had verlaten. Dat was in 1959. Eén of meerdere jaren vóór die verhuizing was Pastoor Rauw de aalmoezenier van de groep. De huisvestingsproblemen van de groep gingen de aalmoezenier zeer aan het hart. Op zeker moment werd de pastoor ruimte aangeboden op de Padvindersboerderij. Er zou daar gebouwd kunnen worden. Dit aanbod werd door de pastoor verontwaardigd geweigerd. Hij wilde - en dit is historisch - zijn gelovige verkennertjes niet blootstellen aan de slechte invloeden van de neutralen en - nog erger - aan die andere ketterse padvindertjes, waarmee de protestantse groepen werden bedoeld. Tóch zijn de ‘roomsen’ naar de boerderij gekomen, maar misschien was pastoor Rauw toen geen ‘aal’ meer.
Dat de parochianen van de pastoor het niet helemaal met zijn ideeën eens waren mag blijken uit het feit dat leden van de Willem de Zwijgergroep van hopman Van Driel en leden van de Don Boscogroep van oûbaas Theo van Engelen op 16 maart 1957 gezamenlijk een revue opvoerden in de Stadsgehoorzaal. Voor deze revue had de oûbaas bijna alle liedjes, tekst en muziek, geschreven.
Welpen en verkenners hadden vaak gescheiden onderkomens maar ook de voortrekkersstam zat steeds ergens anders. Eerst ook aan de Boslaan, dan de tuin van de pastorie aan de Hoogstraat, toen een oude bouwkeet nabij de voormalige boerderij van Vente aan het Nieuwlant in de Babberspolder en in een houten behuizing, Huize Camelot aan de Holyweg. Dit onderkomen werd op 19 januari 1963 door wethouder H.K. van Minnen officieel geopend. Tenslotte zat men in februari 1969 in de tuin van de zusters aan de Hoflaan. Dit onderkomen werd ’t Soekie genoemd.
Opgemerkt moet worden dat de Sint Paulusstam bijna zeker, zij het met één of meer korte onderbrekingen, de langst levende stam in Vlaardingen is geweest. Meestal bleven stammen niet zo lang bestaan. Veel jongens die al op jonge leeftijd als welp bij de padvinderij waren gekomen, kregen en krijgen op zo’n 19, 20 jaar en soms eerder andere belangstellingen waarvan meisjes er één is. En als zo’n meisje nu toevallig niet ook bij de padvinderij was, werd de stam gauw bijzaak. Een andere reden was het vervullen van de toen nog bestaande militaire dienstplicht en vaak ook studie. De middelbare en/of hogere opleidingen, vaak buiten Vlaardingen, vragen dan veel tijd en energie. Allemaal aanleidingen om de padvinderij te laten schieten.
Dat de Sint Paulusstam oorspronkelijk als onderdeel van de Sint Willibrordusgroep maar later als dé stam voor alle Vlaardingse Katholieke Verkennersgroepen, het wèl lang heeft volgehouden is zeker niet in de laatste plaats het werk van oûbaas Frits Trooster geweest. Behalve als oûbaas heeft Frits Trooster ook meerdere malen als Groepsleider gediend en de Sint Willibrordusgroep voor ondergang behoed.

De installatie van Frits Trooster, ca 1960. (CFT)

De Sint Paulusstam is opgericht in 1948, de verkenners die in 1945 soms als 16-jarigen bij de troep kwamen werden te oud en moesten dus over naar een stam. De eerste oûbaas was Cees de Jong en de aalmoezenier was kapelaan Beek.

Ter gelegenheid van de oprichting van de stam schreef de kapelaan een brief aan de aspirant-voortrekkers:

Bij het beginnen van iets nieuws is het verstandig je te bezinnen op wàt je gaat doen. Jullie willen voortrekker worden en het ideaal van een voortrekker is “dienen”.
Dienen in de meest wijde betekenis van het woord en op alle terreinen die je kan bestrijken. Maar daarvoor is vorming nodig en dat wil de voortrekkerij je geven. (….)

Dat deze stam de woorden van de aalmoezenier ter harte heeft genomen mag blijken uit een bedankbriefje, gedateerd 31 december 1951, van A. v.d Lugt:

(Aan) Den Heer Van Geest, Oubaas der Kath .Verkennerij.
(…) Het treft mij en mijn vrouw altijd weer wanneer wij anderen zich belangloos voor anderen zien geven en des te meer wanneer jonge mensen zich voor anderen geven. (…)

Zich voor anderen geven is altijd het kenmerk van de Sint Paulusstam geweest.

De Sint Bernadettegroep[bewerken | brontekst bewerken]

Deze meisjesgroep is einde 1945 opgericht. Binnen een jaar bestond de groep al uit vier kringen met elk vierentwintig gidsen. Het werven van leiding kostte meer moeite. Het was in die tijd en in die kringen namelijk een eis dat de leidsters van bepaalde standing waren. Door het hoofdkwartier in Scheveningen werd daar erg op gelet. Men lette op heel veel zaken en dat gebeurde ook door de aalmoezenier, in dit geval kapelaan Rosenstraten.

De Sint Bernadettegroep in Hilvarenbeek, 1947.
Staand v.l.n.r.: Corrie Meyer, Elly Pietersen, Hennie Ronde; zittend Hennie Veelenturf, José During, Tonnie Wessels. (CCH)

De Sint Bernadettegroep is gestart en lange tijd gehuisvest geweest in een ruimte onder de Joannes de Dooperkerk aan de Hoogstraat. Daar is de groep gebleven tot de afbraak van de kerk. De heer Verburgh, de sluiswachter, die toen in het huis woonde dat later De Schuilhoek is genoemd, beheerde en onderhield de ruimte.

Oorspronkelijk was dit de kruipruimte onder de kerk. De vloer bestond uit aangestampt zand waar eerst later een betonvloer van gemaakt is. Toen werd er ook een keukentje aangebracht en kwamen er openslaande deuren naar de put achter de kerk, naar de Gedempte Biersloot.
De eerste gidsenkring stond onder leiding van guido Tineke van der Drift. De meisjes zaten op tonnetjes, ter beschikking gesteld door de haringhandel van Warmelo & Van der Drift. Grote vaten werden als tafels gebruikt.
De geur van het gestoomde hout, van de duigen, was het eerste wat men tegenkwam bij binnenkomst in de ruimte. ’t Aroma komt je tegemoet…. Eerst enkele jaren na de start werd er met een kabouterkring begonnen. De eerste kring stond onder leiding van Oehoe Fie Boudens.
Het was ook in die periode dat de Sint Bernadettegroep als tweede padvindstersgroep in Nederland begon met watergidsen. De leiding leerde zeilen en alles wat met het waterwerk te maken had op verschillende zeil- en watersportscholen en droegen op haar beurt deze kennis over aan de meisjes. De guido veranderde in kap die bijgestaan werd door de stuur en de boots. De watergidsen huisden op de zolder van de Schuilhoek aan de Kortedijk, direct aan het water.
Het heeft heel wat moeite gekost om van het hoofdkwartier toestemming te krijgen om met de meisjes het water op te gaan.
Ook met de kleding van meisjes en leiding waren er problemen. Het officiële uniform schreef grijze kniekousen voor. Dat was de meisjes niet vlot genoeg en werden er witte sokjes gedragen, wat verboden werd. De leidsters mochten geen blauwe lange broek dragen en waren verplicht een rok met lange kousen te dragen met de naad keurig recht achterop het been. Dit was overigens niet alleen bij de gidsen zo, maar ook het Nederlands Padvindsters Gilde schreef de leidsters rok en kousen voor.
Wanneer een NPG-groep ging kamperen werden tenten meegenomen om in te slapen. Dat was bij de gidsen niet toegestaan. Meisjes behoorden in vaste onderkomens, bijvoorbeeld in stallen of op een hooizolder of iets dergelijks te overnachten. En op dat punt was de NPG soepeler. Zij vonden het slapen in tenten weer geen probleem.
De watergidsen hebben ongeveer drie à vier jaar bestaan. Toen waren de meisjes zo tegen de twintig en verlieten de groep of traden toe tot de leiding. Later is er nog wel een pioniersvendel geweest onder leiding van guido Guus Vollering. Dit vendel kwam bijeen op zolder bij de zusters, het klooster, aan de Hoflaan.
De geest van de jaren ’50, ’60 zien we ook bij het aantreden van Wil Waale als Districtscommissaresse van het NGB-district Zuid-Holland Zuid. Zij is van huis uit niet rooms-katholiek, graag bereid de functie op zich te nemen en aan ervaring op dat niveau ontbrak het haar niet. Iedereen was blij en dankbaar dat zij de taak op zich wilde nemen, maar voor een benoeming is eerst de toestemming van de bisschop nodig.

Groepen van latere datum[bewerken | brontekst bewerken]

Enkele groepen zijn in dit verhaal niet genoemd, die waarvan het ontstaan samenhangt met de staduitbreiding. Dat zijn de KV-groepen Don Bosco in de Babberspolder en Benoît Labre in de Westwijk en hun vrouwelijke equivalenten, de Barbaragroep en de Luciagroep ontstaan als gevolg van de stichting van parochiekerken in die wijken en waarschijnlijk ten koste van de bestaande katholieke groep Sint Willibrordus. Als laatst werd de Allart van Heemstedegroep in de wijk Holy opgericht.

Een spannend probleem[bewerken | brontekst bewerken]

Tekenend voor de situatie in de eerste jaren na de oorlog is het rapport over de huisvesting van jeugdgroepen en organisaties uitgebracht door de Vlaardingse Jeugd Gemeenschap onder voorzitterschap van ds. W.J. Schouten en de ambtenaar Jeugdzaken, Piet Boschman, als secretaris uitgebracht in oktober 1950.
Daaruit enkele citaten:

Uit deze opsomming mag geconcludeerd worden dat er thans in Vlaardingen slechts één jeugdorganisatie is die haar gehele werk ondergebracht heeft in één ruimte, die nog ver in de toekomst dienst kan doen, nl. de St Bernadettegroep van de Ned. Gidsenbeweging. Alle andere organisaties13 huizen, geheel of gedeeltelijk, in ruimten die voor goed jeugdwerk ongeschikt zijn…
Een zeer grote groep jongens en meisjes in Vlaardingen verblijven in hun vrije tijd in allerlei kamertjes, zolders, kelders, keten waarvan in vele gevallen niemand anders gebruik zou willen maken.

Het is evident, huisvesting was voor de verantwoordelijke leiding in die jaren een enorm probleem. Voor de jongens en meisjes meestal niet. Die zagen het vaak als een lekker spannend avontuur.

Het NPV-district Beneden-Maas[bewerken | brontekst bewerken]

De verantwoordelijkheid van de dagelijkse leiding, hoplieden, akela’s en hun assistenten wordt niet tekort gedaan als ook nader wordt ingegaan op de organisatie en de mensen achter die leiding.
Vijf van de zeven, soms acht padvindersgroepen die onder dit district ressorteerden waren Vlaardingse groepen. Dit in tegenstelling tot de rooms-katholieke groepen die bij een district bestaande uit Schiedam en een deel van Rotterdam waren ingedeeld.
De NPV groepen in Vlaardingen vormden met de groepen in Maassluis en Rozenburg vanaf 1953 het onderdistrict Beneden-Maas met hopman J.W.F. Dorleijn, als onderdistrictscommissaris (ODC).
De samenwerking tussen het districtshoofdkwartier aan het Haringvliet, later de Heemraadssingel, in Rotterdam en het onderdistrict was bepaald niet optimaal. Het is niet duidelijk of dat aan de Vlaardingers lag. Beneden-Maas werd verzelfstandigd en Dorleijn werd de eerste districtscommissaris (DC). Ruim drie jaar later laat hij weten dat hij door omstandigheden van onderscheiden aard, waaronder tijdsgebrek, genoodzaakt is te verzoeken hem per 1 november 1959 te ontslaan uit zijn functie.
Hiermede eindigde de padvindersloopbaan van hopman Dorleijn die als eerste DC van Beneden-Maas heel veel voor de padvinderij in onze stad heeft kunnen doen. Zo was hij altijd op zoek naar verbetering van de huisvesting van de groepen.

Akela J. Breederveld op de raadsrots. (CJD)

Na zijn vertrek werd het commissariaat waargenomen door ADC oûbaas Jacques Breederveld. In 1960 werd hopman, inmiddels oûbaas, Van Driel als DC geïnstalleerd. Hij bleef tot 1964 toen hij zijn 30-jarig jubileum als padvinder vierde en er een punt achter zette. Hij werd achtereenvolgens opgevolgd door ‘skipper’ Dick Heyting uit Maassluis (1965), hopman Cor A. Spek (1967) en drs. Cor Labohm (1969). Het was onder de voortreffelijke leiding van hopman Labohm mèt die van hopman Leo Mientjes , de DC van het Delta-district van de KV, dat in Schiedam, Vlaardingen en Maassluis de fusie tot Scouting Rijnmond bijna probleemloos werd gerealiseerd.

Tussen benoemingen in waren er tamelijk lange DC-loze tijdperken, waaruit blijkt dat men niet stond te dringen om deze pittige functie op zich te nemen. Oûbaas Breederveld was steeds de waarnemend DC.
Niet alleen was oûbaas Breederveld een ras-padvinder met zo’n veertig ‘dienstjaren’, maar hij is vooral op belangrijke momenten een bindende factor geweest binnen het district. Als welp begonnen bij de Prins Mauritsgroep werd hij eind jaren vijftig gevraagd oûbaas te worden van de Quo Vadis-stam, met een protestant-christelijk signatuur, de gezamenlijke stam van de Prins Mauritsgroep en de Marnix van Sint Aldegondegroep. Nadat deze stam ophield te bestaan heeft Jacques Breederveld zich nog jarenlang verdienstelijk gemaakt als bestuurder binnen het district Beneden-Maas en in de Stichting Vlaardingse Padvinderij en de Stichting Scouting Vlaardingen.
Zoals de Katholieke Verkenners en de Nederlandse Gidsen hun aalmoezeniers kenden, kende ook de NPV haar ‘geestelijk verzorger’. Hier werden ze weliswaar geen aalmoezenier genoemd, doch als ADC/X-groepen aan de districtsstaf verbonden. Eerst is dat wika, werker in kerkelijke aangelegenheden, Kandel geweest, nadien ds. Jan E. van Veen, zelf oud-zeeverkenner.
Voor de Marnix van St. Aldegondegroep en het district is de veel te vroeg overleden hopman Ton Smelik zeer waardevol geweest. Bijna altijd een lach op z’n gezicht, een nooit aflatende inzet als hopman, opvolger van Koos Starre, én als ADC. Niet voor niets is het gedeelte achter het woonhuis op het Scoutcentrum het Hopman Smelikhuis gedoopt.
Hopman Sjaak Boerdam was lid van de Willem de Zwijgergroep vanaf de herstart en verkenner, voortrekker, vaandrig, hopman en ADC-Verkenner. Onvermoeibaar als voorzitter van de Marnix van Sint Aldegondegroep en meer dan vijftig jaar padvinder!
De rooms-katholieke groepen, jongens en meisjes, waren een onderdeel van de Sint Willibrordusstichting, het overkoepelende orgaan voor alle rooms-katholiek jeugdwerk in Vlaardingen en vallen daardoor min of meer buiten het kader van dit verhaal. De V.I.O.O.L.-groep kende alleen een groepsbestuur.

De Plaatselijke Commissie[bewerken | brontekst bewerken]

De padvindersleiders in 1946: staand v.l.n.r.: Jan van Dorp en Wout Brouwer; zittend v.l.n.r.: Gerard Groeneveld, Krijn van Aperen, Map van Krimpen, Ton Koonings en Bert Kramer. (PC)

Met de ‘herstart’ van de padvindersgroepen in 1945 werd

op lokaal niveau de Plaatselijke Commissie (PC) als ondersteunend en toezichthoudend orgaan voor de NPV-groepen weer in ere hersteld.
PC’s werden veelal samengesteld uit notabelen. In Vlaardingen heette het eerst de Federatie Vlaardingsche Padvinders en vanaf september 1945 Plaatselijke Afdeeling.
Voorzitter was meester Frans Boogaard, leden ds. A. van Rhijn, M. van den Berg, inspecteur van politie en de heer Houtkamp.
Uit archieven blijkt dat men april 1946 brieven schrijft als Plaatselijke Commissie. Uit een toelichting blijkt dat de PC haar toezichthoudende taak zo opvat dat de kandidaatleid( st)ers worden beoordeeld op geschiktheid buiten de kandidaat om. Eerst in de jaren zestig werd de screening vervangen door een gesprek van twee leden van de PC en de DC met de kandidaat-leid(st)er.
Ook op ander gebied nam de PC haar taak serieus. Dit blijkt uit de volgende brief gericht aan B.W. Bussemaker, huisarts in Vlaardingen:

Namens bovengenoemde commissie heb ik de eer U hartelyk te danken voor Uw bereidwilligheid de keuring op U te willen nemen voor Leider(sters) der Nederl. Padvinders Vereeniging te Vlaardingen. Wy mogen zeker aannemen, dat een dergelyke keuring zeker op zyn plaats is en er toe zal bydragen dat hiermede een kleine bydrage gedaan wordt voor de Volksgezondheid.

Geen abnormale gang van zaken als men bedenkt dat in die tijd tuberculose volksvijand nummer 1 was. Vóór de oorlog werd niet alleen de leidinggevende maar werden ook de jongens op TBC en andere besmettelijke ziekten gecontroleerd alvorens als lid te worden geaccepteerd.
Op 14 december 1949 bestaat de Plaatselijke Commissie uit F.J.W. Boogaard, voorzitter, H. Hartman - secretaris/penningmeester, mevr. T.A. Heusdens-Mansholt, mevr. C.J. Birnie-von Ziegenweidt, J.R. Kremer en dokter F. de Stoppelaar, leden.
In 1952 waren de heren Hartman en Kremer2, en waarschijnlijk ook dokter De Stoppelaar, longarts, uit de PC verdwenen en hadden anderen, waaronder K. van den Ham, commissaris van politie, hun plaatsen ingenomen.
Mevrouw Heusdens, de echtgenote van de burgemeester, heeft als lid van de PC de padvinderij veel goede diensten bewezen en is erg lang lid van de PC gebleven.
Op 29 juni 1955 werd de PC Vlaardingen omgezet in een stichting, onder de naam “Stichting ter behartiging van de belangen van de te Vlaardingen gevestigde groepen van de Nederlandse Padvinders”, doch bleef gewoon PC heten. De stichtingsakte vermeldt een vermogen van VIJF EN TWINTIG GULDEN, en dat voor een stichting

die ten doel heeft de behartiging van de materiële belangen van de te Vlaardingen gevestigde groepen door het exploiteren van terreinen of gebouwen.

Commissaris K. van den Ham volgde in 1955 ‘meester’ Boogaard op als voorzitter, maar moest in 1957 om gezondheidsredenen terugtreden. Hij werd opgevolgd door de commandant van de rijkspolitie te water, de heer P.C. Silver die op zijn beurt in 1964 werd opgevolgd door dr. C.N. Peijster, ook weer commissaris van politie. Het VVD-gemeenteraadslid en later wethouder, mevrouw Mr. M.L. Hoogendijk-van Holst Pellekaan heeft als opvolgster van mevrouw Heusdens vanaf 1956 tot de fusie van de vier organisaties tot Scouting Nederland in 1973 als secretaresse de PC gediend.
Met het ontstaan van Scouting Nederland werden de PC’s opgeheven en vervangen door districtsbesturen.

Een padvinder is behulpzaam[bewerken | brontekst bewerken]

Dat de publieke zaak de padvinders in de maanden na de bevrijding waardeerde en er dankbaar gebruik van maakte, blijkt uit de oproepen tot hulpverlening die de padvinders ontvingen.
Dat gebeurde zowel door het bestuur van de stad, het Militair Gezag, onder leiding van de heer Van Lent, als door bedrijven. De postbezorging was de eerste maanden na 5 mei niet op orde, maar er kwamen wel Rode Kruisbrieven aan van mannen die naar Duitsland of elders waren afgevoerd. Padvinders bezorgden deze brieven bij de naar bericht hunkerende families.
Op verzoek van het Gezag werden oudere padvinders ingeschakeld bij het lossen van binnenvaartschepen met voedsel en hulpgoederen, bijvoorbeeld blikken met kaak, die aansluitend naar de winkels werden gebracht. Dat gebeurde in de avond en de nachtelijke uren en de jongens hadden daar niet zoveel moeite mee. We veronderstellen dat men ook toen bekend was met ‘de strijkstok’.
In de laatste maanden van de oorlog werd geen gas meer geleverd. Alvorens de distributie hervat zou worden, moest de meterstand worden opgenomen. Wegens gebrek aan mankracht voor zo’n enorm karwei werd de hulp van de padvinderij gevraagd en gegeven.
Ook de melkfabriek, de Hollandia, deed een beroep op padvinders. Weer ging het om het lossen van schepen. De jongens hadden hiertegen helemáál geen bezwaar, want na gedane arbeid werd er dikke havermoutpap geserveerd, zoveel als je maar wilde.
Uit het einde van de jaren 40 stamt de dienstverlening die verkenners en leiding van de Marnix van Sint Aldegondegroep jarenlang verrichtten bij verkiezingen. De nieuwsbladverkiezingscentrale, van het Rotterdams Nieuwsblad op de hoek van de Westhavenkade en de Smalle Havenstraat, heeft een drukke avond achter de rug. Voor het ophalen van de resultaten van de veertig kiesbureaus was de padvindersgroep Marnix van Sint Aldegonde onder leiding van hopman Smelik ingeschakeld. Tegen half negen waren alle resultaten op het Nieuwsbladbureau binnen.
In juni 1958 schrijft het Rotterdams Nieuwsblad: Gelijk bij alle naoorlogse verkiezingen waren de padvinders van de Marnix van Sint Aldegondegroep als koeriers ingeschakeld. Dit is de laatste keer is geweest dat stembusuitslagen op deze wijze werden verzameld.
De maatschappelijke betrokkenheid van de padvinderij blijkt ook uit de acties direct na de watersnoodramp van 1953. Om de telefoonlijnen niet te overbelasten, werden padvinders ingezet voor koeriersdiensten. Ze brachten op de fiets briefjes van de ene instantie naar de andere.
Voortrekkers van o.a. de Marnix van Sint Aldegondegroep gingen naar Capelle aan de IJssel en hebben daar meerdere dagen achtereen zandzakken staan vullen bij het veer van Van de Ruyt.
Kees Kersten van de Geuzen ging met een binnenvaartschip, gecharterd door het district Rotterdam, mee naar Kortgene, om voor de hulpverleners ter plaatse voor eten en drinken te zorgen.
Verkenners en voortrekkers van de Willem de Zwijgergroep maakten zich nuttig bij het inzamelen en sorteren van goederen voor de getroffenen.
In die dagen huisden de verkenners van de Sint Willibrordusgroep in de voormalige timmermanswerkplaats van koster Verburgh aan de Kwakelsteeg. Aan de Kwakel, een zijarm van de Vaart, was ook de roeibotenverhuur van Zonne gevestigd. De leiding van deze groep en die van De Geuzen, die op nummer 19 timmermanswerkplaats, gehuisvest waren, was gevraagd paraat te zijn om, indien Vlaardingen onder water zou komen te staan, de roeiboten naar het ziekenhuis aan de Hofsingel te brengen. Verscheidene roeiboten werden uit voorzorg al op een vrachtauto geladen.
Padvinders waren ook actief toen na de ramp een geldinzamelingsactie gehouden werd onder de Vlaardingse bevolking.
Een andere vorm van dienstbaarheid blijkt uit de oproep gedaan in De Maaskanter, het mededelingenblad voor de leiding van de NPV-groepen, als de DC, hopman Dorleijn daarin in januari 1957 schrijft dat:

de dienst Bescherming Bevolking een beroep op de voortrekkers zou willen doen om zich bij wijze van dienst aan de gemeenschap beschikbaar te stellen voor de bezetting van uitkijkposten (kaartlezen, kompaskennis, vliegtuigherkenning en voor de telefoon en meldingsdiensten).

Er was reeds een trainingscursus opgezet voor die posten en volgens hetzelfde bericht deden de voortrekkers van de stam “De Witte Ridders” van groep 1 daaraan mee.

Buitenleven[bewerken | brontekst bewerken]

Het buitenleven was en is één van de pijlers van de padvinderij. Hoe kampen te organiseren in tijden van voedselschaarste en allerlei andere beperkingen? Het is de meeste groepen gelukt en in 1946 zijn, voor zover is na te gaan, alle hordes, troepen, kringen en vendels op kamp geweest! Een pluim voor de inventiviteit van de leiding van toen.
Uit een brief van een akela aan de ouders:

De kosten zijn fl.1,75 per welp. Voor brood zorgen wij, maar wat erop moet, daar moet uzelf maar voor zorgen. Een beker, een mes, vork en lepel plus bord moet u ook meebrengen. Middageten is voor onze rekening. Hier moeten wel vleesbonnetjes voor komen. Verder wat koffie, thee of bonnen. Aardappelbonnen en melkbonnen hebben we niet nodig.
Het aanleggen van een kampvuur tijdens zomerkamp. (CKS)

Ook in de eerste jaren nadien is het niet eenvoudig de foerage voor - in dit geval - een verkennerskamp zonder distributiebonnen rond te krijgen. Uit een bericht aan de ouders:

De kosten bedragen fl.18,00 plus bonnen voor 200 gram vlees en 200 gram kaas per verkenner.

Dat buitenactiviteiten ook wel eens minder goed kunnen uitpakken dan bedoeld, mag blijken uit het volgende voorval. Het speelt zich af op het Kruiteiland, een inmiddels verdwenen plek in het Scheur op de hoek van de Oude Maas, tussen de Vondelingenplaat en Rozenburg, toen nog een eiland..
Op Hemelvaartdag 1950 werd daar ter viering van het 40-jarig bestaan van de padvinderij in Nederland een oefendag voor alle verkenners en voortrekkers gehouden. Het einde van deze dag werd gevierd met een kampvuur.
Een dag later schrijft een ouder aan de leiding:

Het leek mij zeer onverantwoord van de leiding en organisatoren om niettegenstaande het slechte weer en de slechte weerberichten, die dag toch volgens plan te benutten en het programma wat ingesteld was op mooi weer, toch door te laten gaan. Dat was geen werk om de jongens meer dan 6 uur door de regen en plassen te laten lopen, waardoor de meeste tot hun huid doorregent waren, terwijl er nergens (voor de jongens tenminste niet) een behoorlijk onderdak was. Het is niet te verwonderen dat er verscheidene jongens ’s avonds 11 uur (veel te laat) ziek thuis kwamen en ook enkele vanwege de geleden ontberingen vanmorgen niet naar school konden. Dat was niet gewoon meer, dat riekt naar de Hitlerjeugd, echt Germaans. We moeten oppassen dat we daar niet heengaan.

Het kamperen op het Kruiteiland was uitermate populair bij de padvinderij in de wijde omgeving, vooral bij de zeeverkenners die er met eigen middelen konden komen. Voor het kamperen op het Kruiteiland was formeel schriftelijke toestemming vereist van de Dienst der Domeinen en van de directie van de Albatros Superfosfaatfabriek N.V. te Pernis, nu Vondelingenplaat.

Vetpotjestocht[bewerken | brontekst bewerken]

Door “Beneden-Maas” werd in die tijd zo nu en dan een koempoelan gehouden, een bijeenkomst van leiders en leidsters. Die van november 1959 zal bij een ieder die het heeft meegemaakt niet licht in vergetelheid geraken. Eind vijftiger jaren was er een zekere, ook achteraf niet echt verklaarbare, animositeit ontstaan tussen de leidinggevenden van enkele groepen. Het was niet echt de eerste maal dat zulks voorkwam. Uiteraard werd dit ook door de districtstaf waargenomen en om daar wat aan te doen werd een districtskoempoelan georganiseerd.

Deze werd gehouden in en rondom het groepshuis van De Geuzen achter de Cincinnati. Het avond/nachtprogramma was georganiseerd door hopman Ton Smelik met behulp van de Quo Vadisstam. Ton Smelik stond bekend om zijn creativiteit en vindingrijkheid bij zulk soort evenementen. Er was een speurtocht uitgezet vanaf het Cincinnatiterrein naar het park Nieuwland. Vandaar in kleine groepjes door de weilanden, waar nu de wijk Holy is, naar de Vlaardingse Vaart. Daar werd de overtocht per roeiboot, jezelf overtrekken, geregeld door de zeeverkenners. Dan door de donkere weilanden langs een spoor van waxinelichtjes in de toen bekende mocconapotjes, om uitwaaien te voorkomen, terug naar de stad. Tijdens de tocht moesten verschillende opdrachten worden uitgevoerd.
De bewoners aan de rand van de stad, onder andere die aan de Burgemeester Luijerinksingel, namen vreemde zaken waar in het weiland tegenover hun woningen en belden de politie. Twee motoragenten werden erop afgestuurd. Zij troffen een aantal figuren aan nabij en in een bosschage en besloten hun zaklantaren te gebruiken om een en ander nader te onderzoeken. In het licht van hun lantaren ontwaarden de agenten tot hun stomme verbazing hun op één na hoogste chef, de hoofdinspecteur Dorleijn in padvindersuniform. Hopman Dorleijn was op dat moment net teruggetreden als districtscommissaris, maar was nog wel deelnemer aan de koempoelan en de nachttocht. Hij was alleen niet zo geamuseerd op deze wijze door zijn ondergeschikten - zo sprak men in die dagen - te worden aangetroffen.
Niemand van de organisatoren had eraan gedacht het politiebureau te informeren over een nachtelijke tocht! Was de hoofdinspecteur/padvinder niet blij, er werd smakelijk om gegrinnikt en kwam de sfeer ten goede.

Naar de padvindersboerderij[bewerken | brontekst bewerken]

Op 7 januari 1953 richtten Burgemeester en Wethouders van Vlaardingen een schrijven aan de Stichting Vlaardingse Jeugdgemeenschap met de volgende inhoud:

Naar aanleiding van het verzoek van Mevr. Heusdens- Mansholt als secretaresse van de plaatselijke commissie der Nederlandse Padvinders om t.b.v. de padvinderij de vm. boerderij van P.A. Hoogendam nabij de rijksweg nr. 20 te mogen huren, delen wij u mede, dat wij bereid zijn onze medewerking te verlenen, dat het gebouwencomplex van de boerderij aan u wordt verhuurd, tegen een huurprijs van fl.25,- per week, mits de thans bij u in huur zijnde pandjes in de binnenstad, met name de percelen Tweevriendenstraat 3/5, Kwakelsteeg 19, Zomerstraat 45 en Landstraat nr. 22 worden ontruimd.
De verhuring zal plaats vinden onder de gebruikelijke voorwaarden en bepalingen, waarbij eventuele verbouwingen en het onderhoud voor uw rekening komen.
Wij verzoeken u ons mede te delen, of u zich hiermede kunt verenigen, waarna wij de raad een voorstel tot verhuring zullen doen.
(was getekend:) de secretaris (v.d.Linden) en de burgemeester (J. Heusdens).

Uit dit stuk blijkt dat de boerderij, waaronder verstaan moet worden het woonhuis met stallen, doch nog niet het omliggende terrein, door de gemeente aan de VJG werd verhuurd, die het op haar beurt aan de PC, of beter gezegd de “Stichting ter behartiging van de belangen enzovoort”, zoals de PC formeel heette, moest verhuren. De PC ging in eerste instantie hiermee niet akkoord en wilde zelf huurster van het complex worden. Echter op 27 mei 1953 schrijft de secretaresse aan de VJG dat de PC zal overgaan tot het huren van de boerderij van de heer Hoogendam, maar dat de zeeverkenners nìet naar de boerderij zullen gaan en derhalve het pandje Kwakelsteeg 19 niet ontruimd zal worden, zoals eerder geëist. Men ging gedeeltelijk overstag.
Schrijnend is dat de huurders, de padvindersgroepen via de PC dus, met alle kosten van verbouwing en onderhoud van de boerderij werden opgezadeld terwijl in november 1952 nog door de PC een bedelbrief aan allerlei bedrijven en instanties was gestuurd onder het motto

Toe, volg één keer onze raad ….
Doe vandaag een padvindersdaad!

In het Comité van Aanbeveling voor deze actie hadden zitting burgemeester Heusdens, wethouder J.L Jonker, de echtgenote van wethouder H.K. van Minnen en ds. Schouten als voorzitter van de VJG.
Uit de bedelbrief:

Het kwartje, dat elke padvinder per week opbrengt voor de wekelijkse bijeenkomsten, het huren van clublokaliteiten en dergelijke is reeds te gering om de daaraan verbonden kosten te dekken. Een subsidie van fl.100,- per jaar als georganiseerde jeugdgroep van de Vlaardingse Jeugd Gemeenschap is in dit opzicht evenmin voldoende, zodat de schuld aan het Padvinders Hoofdkwartier reeds tot fl.800,- is opgelopen.

Uit een aantekening van mevrouw Heusdens blijkt dat fl.400,- werd ingezameld.
Ondertussen werd er druk gerekend en uit een notitie van de ADC-Zeeverkenners, Arie Maat, een citaat:

Indien de huurprijs van de boerderij neerkomt op fl.40,- per week inclusief licht, water, W.C.’s enz. is deze huurprijs voor 4 groepen practisch niet uit contributies te bestrijden en zal een subsidie van de PC of VJG noodzakelijk zijn. Mogelijk verdient het aanbeveling de huurprijs van fl.25,- aan te houden en alle te verrichten werkzaamheden zo nodig zelf uit te voeren. Mits dit geschiedt onder toezicht en met toestemming.

In augustus 1953 nemen de verbouwingswerkzaamheden een aanvang. Drie groepen, de Willem de Zwijgergroep, de Prinses Irenegroep en de Marnix van Sint Aldegondegroep, zullen de bewoners/gebruikers van de boerderij worden. De Prinses Irenegroep die stal en een deel van het woonhuis zou betrekken zag daar al gauw van af. In haar plaats heeft de Prins Mauritsgroep de genoemde ruimten betrokken. Uit het jubileumboekje uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarige bestaan van de Prins Mauritsgroep groep:

Het huurcontract kostte de groep bergen geld. Alleen al in de voormalige stalruimte, waar onze groep zat, lekte het op zeventien plaatsen als gevolg van de verwaarloosde toestand van het dak. Van de vier wc’s was er geen enkele meer heel (waren er wc’s? - vkr.) en het erf was een grote modderpoel. De door de groepen zelf geverfde witte buitenmuren werden al snel bruin van de modderspetters en lekkende dakgoten.

Een jaar nadien, in september 1954, schrijft een plaatselijk dagblad:

Padvindersboerderij bijna gereed.
Bezoek van het burgemeestersgezin (de heer en mevrouw Heusdens) dat zich van de werkzaamheden op de hoogte kwam stellen. Het gebouwtje dat boer Hoogendam als paarden en kalverstal in gebruik had wordt het domein van de Marnix van Sint Aldegondegroep. Deze voormalige stallen tellen thans drie vertrekken: een welpenverblijf, een leiderskamer en ners. Maar de hooizolder moet ook worden benut. (…) Daarvoor moest een nieuwe vloer worden gelegd, gestut door zware houten binten en dit alles over de gehele ruimte extra ondersteund met stalen binten, 40 meter in totaal en ruim 1000 kilo wegend. Alles met handkracht aangebracht en bevestigd. (…)

Ter gelegenheid van de opening van de boerderij als padvindersonderkomen op 16 juli 1955, schreef een journalist:

Iets dat onmiddellijk de aandacht trekt is de luchtbrug (een symboliek van de goede verstandhouding en samenwerking tussen de christelijke (Marnix van St. Aldegonde) en open (Willem de Zwijger) padvindersgroepen), die door de jongelui zelf is aangebracht tussen de losstaande schuur en het achterhuis van de boerenwoning, waarvan het voorgedeelte verhuurd is. Ook de hoge vlaggenmast en de uitkijktoren vallen direct in het oog. Maar ook aan vrijwel alle andere onderdelen van het werk (kosten fl.12.000,= , mogelijk door belangeloze medewerking van velen) is zeer veel aandacht besteed.
Opening padvindersboerderij, 16 juli 1955. V.l.n.r. rond de tafel: ODC J.W.F. Dorleijn, burgemeester mr. J. Heusdens, wethouder H.K. van Minnen, dhr. De Groot -PC Schiedam-, mevrouw Boogaard, J.M. Smelik, J. Bakker, mevrouw T. Heusdens-Mansholt, K. van der Ham. Achter de katheder F.J.W. Boogaard. (CJD)

Achter de voormalige stal waar de Prins Mauritsgroep de begane grond en de “Willem de Zwijgergroep” de zolder bezetten, stond en staat nog een betonnen grassilo. Deze silo was voorbestemd om als onderkomen voor voortrekkers te dienen. Er was wel een soort toegang tot het inwendige, maar ramen om daglicht binnen te laten uiteraard niet. Natuurlijk werd ook hier zelfwerkzaamheid het adagium en gingen de voortrekkers aan de gang. In het harde, gewapende beton werd een raam gehakt. Weinig professioneel uiteraard en van beschermende materialen zoals brillen hadden ze nooit gehoord. Het gevolg is helaas wel geweest dat een van de jongens, Jan Naujoks, een betonsplinter in het oog kreeg en blijvende schade aan dat oog opliep.

De officiële opening van de padvindersboerderij vond plaats op zaterdag 16 juli 1955. De PC had vele personen uitgenodigd tot bijwoning ervan. De opening geschiedde door de voorzitter van de PC, de heer Boogaard, door het hijsen van de nationale vlag onder tonen van de padvindersband die op dat moment op de loopbrug stond opgesteld.
Luchtbrug en vlaggenmast trokken in het geciteerde krantenbericht de aandacht, maar niet dat stromend water noch elektriciteit beschikbaar was. Niet in de groepshuizen en ook niet in het woonhuis dat direct na hun huwelijk door hopman Arie Vogel en zijn vrouw Mia van Zeyl betrokken werd. Als tegenprestatie voor het krijgen van woongelegenheid kreeg het echtpaar als taak

enig toezicht te houden op het centrum.

Drinkwater werd de eerste twee jaren namens de gemeente aangevoerd met een tankauto. Het aangevoerde water werd opgeslagen in een tank op zolder, zodat er ‘stromend water’ was. In plaats van elektriciteit werd voor verlichting, koken en verwarming gebruik gemaakt van butagas.
Eerst na enkele jaren werd een elektriciteitskabel doorgetrokken vanuit de Westwijk, onder de inmiddels voltooide snelweg A20 door naar het woonhuis. Maar alleen het woonhuis werd op het net aangesloten en de groepshuizen moesten het vooralsnog zonder doen.

Achter de Cincinnati[bewerken | brontekst bewerken]

Don Boscogroep[bewerken | brontekst bewerken]

Benoît-Labregroep[bewerken | brontekst bewerken]

Barbaragroep[bewerken | brontekst bewerken]

Luciagroep[bewerken | brontekst bewerken]

Allart van Heemstedegroep, groep 6[bewerken | brontekst bewerken]

Van padvinderij naar scouting[bewerken | brontekst bewerken]

De installatie van de Quo-Vadisstam in januari 1958. Boven, v.l.n.r. Rein van de Meer, Ton Smelik, Jan Molendijk; midden v.l.n.r. Piet Assenberg, Bob Groeneveld, Chris van Roon; onder v.l.n.r. Jaap van Krimpen, Jacques Breederveld, Joop Ommering. (CJvK)


Verklaring bij de fotobijschriften:
CJvK Collectie Jaap van Krimpen
CVg Collectie VIOOL-groep
CLP Collectie fam. L. Pietersen
CMvdH  Collectie M. v.d. Hoeven
CJD Collectie J.W.F. Dorleijn
CRL Collectie R. Leerdam
CFT Collectie Frits Trooster
CCH Collectie C.M. Hoogerwerf
PC Een privé-collectie
CKS Collectie Koos Starre
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.