De Begrafenisondernemers
De Begrafenisondernemers is een kort verhaal uit het Tweede Jungleboek. Het is geschreven door Rudyard Kipling en werd in november 1894 voor het eerst gepubliceerd in de tijdschriften New York World en Pall Mall Gazette. In het laatste werd het gezet samen met het gedicht “Het Rimpellied”.
Samenvatting[bewerken | brontekst bewerken]
- Leeswaarschuwing; Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.
Op een nacht zitten een Indische maraboe een jakhals en een enorme mensenetende krokodil te roddelen aan de oever van de rivier, net onder de spoorbrug. De krokodil verteld over vroeger tijden van de Indiase opstand (1857). Hij denkt terug aan de dorpelingen die hij verslond als ze door het water moesten waden, toen er opeens veel engelse lichamen langs dreven. Zoveel dat ze elkaar aanraakten. Hij kan zich de boot met het witte kind nog herinneren. Zijn kleine kinderhandjes sleepte door het water, zijn grote krokodillen kaken sloten zich maar hij miste, het schot dat klonk en de pijn.
Na een poos gaat de krokodil op een zandbank liggen slapen. De andere horen zachte stemmen op de brug. Twee blanke mannen met geweren lopen over de brug. Een van hen is de ingenieur die de brug heeft ontworpen. De man is ouder geworden maar het hij is het voorval met de krokodil nog niet vergeten. Als hij de krokodil ziet schiet hij hem neer als vergelding van de aanval die het beest jaren geleden op hem probeerde uit te voeren. ‘Dat was het waard om op te blijven’ zeiden de maraboe en de jakhals tegen elkaar. [1]
